|
|
[14] RIJCK GOD, HOE MACH DAT WESEN (AL 141)
Dialoog tussen een zanger en zijn geliefde. Zij houdt hem aanvankelijk af, bang dat hij hun liefde zou verraden. Maar hij weet haar ten langen leste te overtuigen dat hij het beste met haar voorheeft, en dan schenkt ze hem haar liefde.
Dialogue between a singer and his beloved. At first she resists him, fearful lest he betray her love. He nevertheless convinces her gradually that he only intends what is best for her; she then rewards him with her love.
Een oudt liedeken
'Rijck God, hoe mach dat wesen Dat ic dus droevich ben? Ic hadde een uutgelesen So vast in mijnen sin. Ic en can haer niet vergheten, Hoe seere dat icx mi pijn. Wat wil ic mi vermeten? (*1) Druck moet mijn eyghen zijn.' (*2)
'Geselle, ghi zijt seer schoone van woorden: Bedroch is u gheleert! Gelijc den wint van noorden Sidy van mi ghekeert. (*3) Men mach v niet betrouwen, (*4) Dat segghe ic v goet ront, Begheerdy wil van vrouwen, Sijt huesch in uwen mont.'
'Schoon lief, laet uus gedincken (*5) So menigen swaren sucht Die ic u plach te schincken, Ende al uut goeder duecht, Ter straten ende ter kercken, Als ic sach u blide aenschijn. Hebdijs niet willen mercken? So moet druc mijn eygen zijn.'
'Gheselle, u soete woorden Die gaen int herte mijn, Mer oft also ghebuerde Dat water worde wijn (*6) Ende ghi mijn minne cost crigen, Waer u dat niet een vont? (*7) Soudy wel connen swijghen Ende huesch zijn in uwen mont?'
'Och ja ic, reyn vrouwelijc wesen, Van u heb ict geleert! So waer minen druck genesen, Wes ghi op mi begeert. (*8) Och, mocht mi dat volcomen! (*9) U lieflijc blijde aenschijn En derf ic mi nyet beromen, (*10) Druck moet mijn eygen zijn.'
'Geselle, wilt vruechde bedrijven Als nu tot deser tijt. Ic wil u vruecht toescrijven, Mijn herte hebdy verblijt. Al met vrou Venus' strale, Hebdi mijn herte doorwont: U eyghen ben ic altemale. Weest huesch in uwen mont.'
'Vrouweneere mach ic wel scriven, (*11) Wes mach mi aengaen: (*12) Een bloeme boven alle wijven Die heeft mi troost ghedaen: Mijn trouwe is mi geloont. Vaert wech, mijnder herten pijn! Mijn druc derf mi niet rouwen: Vruecht sal mijn eyghen zijn.'
(*1): verbeelden (*2): ik moet verdriet lijden (*3): net zoals je tegen de noordenwind, zoek ik beschutting tegen jou (*4): kan je niet vertrouwen (*5): denk dan toch aan (*6): als er een wonder zou gebeuren (*7): onverwacht genoegen (*8): wat je ook van mij verlangt (*9): in vervulling gaan (*10): daar durf ik geen aanspraak op te maken (*11): beschrijven (*12): wat kan mij gebeuren | |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Egidius Kwartet (artiest),
Het Antwerps liedboek 1544 = The Antwerp songbook. GLO 6058
|
2004
|
|
2: 14 |
|
|
|