|
|
[23] WEET GHY MAACHDEN ARM EN RIJCK
Lied van een meisje dat verliefd is op een jongeman. De liefde is gelukkig wederzijds, maar in overeenstemming met de gedragscode van haar tijd laat ze hem van haar genegenheid niets merken. In het lied komen ze elkaar tegen. Als het meisje ziet hoezeer haar minnaar lijdt onder haar geveinsde onverschilligheid, besluit ze hem haar liefde te bekennen.
Liedt Stemme: O ghy Nimphe hooch vermaart, &c. Weet ghy Maachden arm en rijck, Hoe dat ick ben verlieft, Op een Jonghelinck mijns gelijck, En die my mint ontdieft Tis sijn hart, een groote smart, Als hy van myn scheyden moet, En een vreucht, voor ons jeucht 't Selschap valt ons beyde soet, Siet wie daar ginder staat Ist myn beminde? jaat, Ay siet toch wat hy doet. Siet sijn graasselijck wesen an, Dat soo van schoonheyt blinckt, Siet die uytghelesen man, Hoort hoe sijn lietje klinckt, Hoort hoe eel, dat sijn keel, Draeyende beven kan Siet mijn lanst, hoe hy danst, Siet hoe hy leven kan, Siet nae sijn weelicheyt, Siet dan sijn eelicheyt, Die hy daer nemen can.
Och sijn hertjen en het mijn, Komen wel over een, Maar ick toon met myn aenschijn Al of ick het niet en meen Mijn begheer, ick ontbeer, Lacy door men veynsen, siet Of dees helt, my al quelt, Hy can myn ghepeynsen niet, Waer toe salt strecken nu Al myn bedecken schu, De wijlt my selfs verdriet. Oprecht Prinsselijck ghemoet, Dat meer van deuchden hout Als van al het aertsche goet, En kiest die eer voor 't gout Siet mijn geest, mint en vreest, U uyt goeder minnen weer Ick maack noch, u Hertoch, Van myn goet en sinnen Heer, Wilt nu ghebieden maer, U wensch sal schieden, vaar, Myn roem, myn lust, myn eer. | |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Muziek uit de Gouden Eeuw: Constantijn Huygens en Gerbrand Adriaensz. Bredero. GLO 6013.
|
1992
|
|
1: 23 |
|
|
|