|
|
[7] SNACHTS RUSTEN MEEST DE DIEREN
Het is nacht. Ik zwerf over straat. Liefste, was ik maar bij je. Maar helaas, ze slaapt. Ze kan me niet eens horen. Kon ik ook maar slapen...
Liedeken Op de Wyse: Wellustige jongelingen, dat eedele Snachts rusten meest de dieren, Oock menschen goet, en quaat, En mijn Lief goedertieren Is in een stille staat: Maer ick moet eensaam swieren, En cruysen hier de straat.
Ick sie het swierich dryven, Ick sie de claare Maan Ick sie dat ick moet blyven Alleen mistroostich. staan, Ach lief wilt my gheryven Met troostelijck vermaan. Ach Lely hoogh verheeven Verheven in mijn sin, Mijn hoope van mijn leven, Ghewenste, schoon Vriendin, Wilt my u jonstich (*1) gheven Een lieve weder min.
Met hoop en vrees bevanghen Met een ghestaeghe stryt Van sorghen en verlangen Verwacht ick nu ter tijdt Van u myn troost t'ontfangen t'Woort, daar men lang om vrijt. Myn vruchteloos verwachten Myn commer niet en blust, Sult ghy my heel verachten Och voester van mijn lust Maer siet ick onbedachte Claagh nu, sy leyt en rust. Och slaapt ghy myn behagen, Dewyl ick doe myn clacht? Wat baat my dan myn claagen Nu ghy den dooven slacht (*2), Ick salt gheduldich draagen, Ick wensch u goede nacht. Adieu Prinsesge jeughelijck Mijn Vrou van mijn gemoet: Adieu en droomt gheneughelijck, En slaapt gerust en soet: Ach tis my soo onmeuchlijck, Te rusten als ghy doet.
(*1): goedgunstig (*2): gelijkt | |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Bredero Amsteldammer: liederen uit het Groot Lied-boeck van Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618). (Muziek uit de Gouden Eeuw 1). VNM R 86003.
|
1986
|
|
1: 7 |
|
|
|