|
|
[6] ALS DIRCKJE IN SYN KOORTSE LAGH
Het liefdesspel in medische termen verklaard. Dirkje en Liesbeth lijden aan een koorts die alsmaar toeneemt. Polsen kloppen, hart en longen hijgen. Tenslottte sterft Dirck in Liesbeths schoot een suikerige dood, waar ze zich, o verrassing, slap om lachen.
Koortsigh Lietje Stemme: Onlangs vroeg in 't morgen-rood, &c. Als Dirckje in syn Koortse lagh, Die hem het bloed besmette, Met een brandende hette: Hy sloech sijn ooghjens op, en sach Dat sijn lieve Lijsbette, De selve sieckte lette (*1), Doen heeft hy gheseyt: Mijn vriendelijckheyt, Hoe deert myn u leyt! Och sterft niet, maer beyt, Want siet ick ben bereyt Mijn ziel u by te setten. De vlammen steghen an sijn hart, Sijn tongh hield op van klaghen: Sijn pols begon te jaghen: Het scheen dat hy veel styver smart, Ja doodelijcker plaghen Om harent wil moest draghen, Dan doch niet temin, So nam (*2) hy noch in Sijn soete vriendin, En sieckts-ghesellin Met siel en met sin, Een wonder welbehaghen.
Sy sloot haer ooghjens hallif toe, Als hy hem neder spreyde, En totter doot bereyde: Sy sach wel an sijn lipjens doe Hoe sijn ziel arrebeyde, En al zyn kracht uytbreyde. Sy riep doen so seer, Met een stemmetje teer, Mijn Enghel! mijn Eer! Ick swijm, och mijn Heer, En ick, seyd' hy weer, Gae van mijn sieltje scheyden. De woorden kleefden an de tongh, Sy bleven legghen swoegen, Met lieffelijck vernoeghen: Haer Herten hijghde, en de Longh, En dat in sulcker voegen, Dat al de Aders sloeghen: Die tuychden ter noot Haer jammeren groot, En quellinghen snoot, Hy sturf in haer schoot Een suyckerighe doot, Daer sy haer slap om loegen (*3).
(*1): kwelde (*2): schepte (*3): lachten | |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Bredero Amsteldammer: liederen uit het Groot Lied-boeck van Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618). (Muziek uit de Gouden Eeuw 1). VNM R 86003.
|
1986
|
|
1: 6 |
|
|
|