|
|
O Wt-muntende Godin Als Ciprina weert verheven Schoon volmaeckte Herderin Die mijn ziele troost cont gheven, V ghesicht,, Dat verlicht,, Ende sticht, Mijn jeughdich leven. Laet u Schaepkens by de mijn Haer int groene wout verlusten Laet my lief tot Medecijn Op u ronde borstiens rusten Laet u Vee,, Tot mijn wee,, Van ons twee Doch niet verwusten. Iont my uwen roode mont Eens te kussen uyt medooghen Want ghy hebt mijn hert doorwont Met u Blixem stralend' ooghen Maghet och,, Wilt my doch,, Gheen bedroch, Voor liefde tooghen. Ick en acht op gelt noch goet, Edeldom noch hooghe Staten, Thoont my maer een trou ghemoet, Ick en sal u noyt verlaten, Maer tot spijdt,, Diet benijdt,, Sijn altijdt, Tot uwer baten. Denckt doch niet dat ick met leet V sou laten lief in treuren Als my een van rijckdom breet Mocht naer mijnen wensch ghebeuren 'tSchaepkens teer,, Sou veel eer,, Met verseer, Het lam verscheuren. PRINCE. Princelijcke Nimphe soet Vliet de clappers boos vol schanden Al sou Nijdicheydt verwoet Knerssen op haer wreede tanden, Laet u jeught,, Tot ons vreught,, Door de Deught, In Liefde Branden. | |
|
Brande, Geeraerd vanden (auteur),
Brandt in Liefde [naamspreuk] (auteur),
[Poemata oft ghedichten van Geeraerdt vanden Brande vervattende sommighe liedekens Reffereynen ende Sonnetten]
|
1631
|
Antwerpen Stadsbibliotheek: C 41318 [C2-548 h] |
fg2v |
|
Transcriptie van liedtekst, naar bron, diplomatisch. Door Maartje De Wilde. |
|