|
|
Het clopten een vrouken voer een taverne Smorgens al voer den dage. "Werdinne, tapt bier! Wel", sprack sij gerne, "Ten es geen bier daer ick naer vrage! Waer is mijn man? God geef hem die plage". Dat vrouken streek binnen al daer sij saten. "Segt, arrige boeve, Dat u Godt bedroeve. Ten sal niet baten, Ghij en sult u dobbelen nemmermeer laten". Si sloech hem met vuisten vrij sonder deucht, Hij was in groter pijne. Leijn die nam in de kelder die vlucht, Die tweede liep duijcken achter die gardijne. Cornette bleef cloeck als een man int schijne, Sij liet hem vast roepen boven maten. "Segt, arrige boeve, Dat u Godt bedroeve. Ten sal niet baten, Ghij en sult u dobbelen nemmermeer laten". | |
|
Het ierste musyck boexken VIER PARTYEN DAER INNE Begrepen zyu [!] xxviiij niewe amoreuse liedekens in onser neder duytscher talen, Gecomponeert by diversche componisten, zeer lustich om singen en spelen op alle musicale Instrumenten [...] SVPERIVS [CONTRATENOR; TENOR; BASSUS]
|
1551
|
Kraków Bibliotheka Jagielónska (in facsimile) |
f9r |
|
Transcriptie afkomstig uit het corpus (databank) Het Nederlandse Meerstemmige Lied van J.W. Bonda |
|