|
Alle mijn ghepeijs doet mij soo wee Wien sal ick claghen mijn verdriet. De liefste en acht op mijn niet meer, Eijlacen wat is mij ghesciet. Ic mach wel segghen: tes al om niet Dat ic labeure. Dus wil ic singen een vrolic liet, Verlanghen, ghij doet mij trueren. | |
|
EEN DUYTSCH MUSYCK BOECK, DAER INNE BEGREPEN SYN VELE SCHOONE LIEDEKENS MET IIII. MET V. ende VI. partijen. Nu nieuwelijck met groote neersticheyt ghecolligeert ende verghaert. Ghecomponeert bij diversche excellente Meesters seer lustich om singhen ende spelen op alle instrumenten. SUPERIUS. [CONTRATENOR; TENOR; BASSUS]
|
[1572]
|
München BSB: 4o Mus. pr. 185/2 |
f13r |
|
Transcriptie afkomstig uit het corpus (databank) Het Nederlandse Meerstemmige Lied van J.W. Bonda |