|
|
In freüden byn ich gantz geletz, die wyle ich vmmer scheyden moyß, Jch en weyß doch neyt dat mich ergetz, dan dat ich byn yn lyden groyß, dat ich zo freüden hayn erwelt dat moyß ich myden und fayr dair hyn, zo ellend werde ich gantz geselt, so lange bys ich dich weder siehen
[2] O werder vrunt nw halt yn hoide, dat ich dem kleffer nyet en werde, ich frucht hy wende myrs nyet zo goide, dat hane hane weder moit noch syn got weyß dat ich geynen wandell beger, mach ich dem kleffer verholen syn jn rechter doicht nae dyner beghert, so bys dü doch geweldich myner
[3] Wyls doch myt trüwen herden vort, lais felden sien, nyet schrecke dich du byst myn aller hoichster ort wan dw myt truwen meynes mich so iß dyr als myr yn aller swere, durch wont myn hertz myt scheydenspyn, gedenck wie gerne ich by dyr were so en mach ich leyder nyet gesyn
[dipl. ed. T. Brüggemann]
1. 'In [mijn] vreugde ben ik helemaal gehinderd, omdat ik altijd moet scheiden. Ik weet toch niet anders dan dat ik veel moet lijden. Dat wat mij tot vreugde is, dat ik het moet mijden. En als ik het probeer te vinden, dan word ik vergezeld van ellende. Net zo lang tot ik jou weer zie.'
2. 'Maar waarde vriend, wees ervan verzekerd dat ik geen verrader ben. Ik vrees dat hij niet de juiste voor mij is. Dat heeft moed noch zin. God weet dat ik geen dwaling begeer. Mocht ik aan het oog van de verrader onttrokken zijn, dan zul je - in goede deugd, zoals jij begeert - hartstochtelijk tot mij behoren.'
3. 'Ga toch met je trouwe kudde door de weiden. Laat je niet opschrikken. Jij bent mijn allerhoogste oord. Als je trouw in mij gelooft, dan ben je als ik. In de moeilijkheden wordt mijn hart doorwond met afscheidspijn. Bedenk hoe graag ik bij je zou zijn, maar zo mag het jammer genoeg niet zijn.
[parafr. vert. T. Brüggemann] | |
|
Liedboek van Kathryn van Hatzfelt
|
1530-1540
|
Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. 4o 1480 (olim Cheltenham, Ms. Phill. 9649) |
f18v |
|
|
|