|
|
Och scheyden brenget myr swer, vnd macht mich gantz traurigklich, dat ich nw sall van der, die offt erfreüwet mich, Myt lieff und oüch myt schertzen, hait sy myn gemüet bewart, yrst werd ich kranck van hertzen, so ich gedenck der hynnefart
[2] Vnfall dürch synen nyt, hait semlich clag erdacht, vnd oüch dürch deglich tzyt, dat scheyden wirt vollenbracht, dar durch ich haeff groyß smertzen, vnd ist lanckdurich by mir, dat ich die zart moyß myden, hylff glück dat clag ich dyr,
[3] Kom myr myt troyst zü steür bedenck des scheydens end, vyll kortz weyll wyrt mir deür, so ich van hynnen wend, Myt wissen möyß scheyden, doch blyfft dz hertze by dyr, glück schaff die tzyt myt freuden hylff vns zo sammen schier!
[dipl. ed. T. Brüggemann]
1. 'O, scheiden doet me lijden en het maakt me zo treurig! Dat ik nu van haar moet gaan, die mij zo vaak blij maakt. Met liefde en ook met vreugde heeft ze mijn gemoed beschermd. Mijn hart doet al pijn, wanneer ik aan haar weggaan (terug)denk.'
2. 'Ongeluk, door jouw nijd is deze klacht ontstaan. En ook door de tijd van de dag, wordt het scheiden nu volbracht. Daardoor heb ik veel pijn, en is het langdurig in mij, omdat ik dat fijne [lijf] moet mijden. Help toch, geluk! Dat vraag ik je!'
3. 'Kom mij met troost ten goede. Denk aan het einde van het scheiden: die kortstondigheid, het kost me veel te veel. Als ik wegga - en het scheiden is gewis - dan blijft mij hart toch bij jou. Geluk, geef ons tijd voor vreugde! Help ons zo af en toe samen te zijn.'
[parafr. vert. T. Brüggemann] | |
|
Liedboek van Kathryn van Hatzfelt
|
1530-1540
|
Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. 4o 1480 (olim Cheltenham, Ms. Phill. 9649) |
f15v |
|
|
|