|
|
DE GESTRAFTE IJDELHEID, of straffe des Heeren betoond aan een jonge Dame, binnen Toul, gelegen in Frankrijk, dewelke van een Sater in de kraam is gekomen. Men schrijft dit toe aan de potsen die haar man bij het vertoonen van een Pastorale in de eerste dagen van haar zwanger zijn, maakte. Zoo ons de Amsterdamsche Courant heeft geschreven. Stem: Het schijnt de waereld is een speel-tooneel
Omstanders leent uw ooren aan dit stuk, En aan dit droef en jammer ongeluk, Het geen gebeurd is in het Fransche Land: Zooals beschrijft de Amsterdamsche Krant.
De Kooplui-Brieven melden ook dees zaak, En droevig Schouw-Spel 't geen 'k bekend hier maak, En u indachtig breng, nu hoor dit Lied, Hoe dat den Heer al ons bedrijf bespiedt.
Want binnen Toul, een plaats in 't Fransche Land Daar nam de dartelheid de overhand, In een Persoon, die 's waerelds werken mint, En die daar in een groot behagen vindt.
Hij was getrouwd, met een volmaakte beeld, Die nimmer bij hem had een kind geteeld, Doch door de liefde en getrouwe min, Wierd deze Dame Vruchtbaar, na zijn zin.
In het begin van hare zwangerheid, Vermaakten hij haar dikmaals in die tijd; Waar in dat hij zoo'n groot behagen nam, Tot dat zij in een droevig kraam-bed kwam.
Zij baarde daar een kind, geen mensch gelijk, Waar van ik u hier toon een rechte blijk; Maar 't was een Monster, schriklijk om te zien, Voor jong, voor oud, voor rijk, voor arme liên.
't Afbeeldsel van dit schromelijk Kind Geleek een Sater, zoo men hier bevindt, Het was volmaakt doch gantsch geen mensche beeld, Schoon 't uit een vrouwe lichaam is geteeld.
Het had een hoofd gelijk een Baviaan, Zoo als gij hier naturelijk ziet staan: En om zijn hals een kraag, heel wonder lang; Zijn stem was een volmaakte Saters-Zang.
Zijn handen waren als een Hoorn-Beest, Ook meê geen mensch gelijk, zooals men leest: Het lichaam, of het een geraamte waar, Hetgeen heel schrikkig stond en wonderbaar.
Van achteren zag men een lange staart, Waar over dat een ieder wierd vervaard, 't Geen ook geen blijk was van een mensche kind, Schoon dat 't een vrouw gehad heeft in 't bewind.
Zijn voeten ieder als een beeste poot, Met Osse-klauwen, wreed en overgroot; Het lichaam ruig, gelijk een Wildeman, 't Geen ik u hier naturelijk toon an.
Neem deze zaak doch voor geen Fabel aan, Wijl dat de krant het ons heeft doen verstaan: De Kooplui-Brieven melden ook dit stuk, Met groote droefheid en met zware druk.
Daarom, o lezers! meldt de waarheid t' saam, En maakt u altegaer hier toe bekwaam, Wijl dat ik zeg dat dit de waarheid is, Waarvoor de Krant is tot getuigenis.
En gij, o Vrouwe! mijdt de ijdelheid, Wanneer de vrucht u onder 't harte leit; Slaat nooit uw oog op 't geen de waereld mint, Zoo zult gij baren een volmaakte kind. | |
|
Riemsdijk, G.A. (editeur),
De Vrolijke Kramer met Klijn Jans Pleizierig en Vermakelijk Mars-dragend HondjeBESTAANDE IN DE AANGENAAMSTE GEZANGEN OP DE NIEUWSTE EN HEDENDAAGSCHE VOOISEN OP NIEUWS OVERZIEN VERBETERD EN VERMEERDERD MET VERSCHEIDE NIEUWE LIEDEREN
|
1946
|
Amsterdam MI: 3978 Gesloten Kast: B 8 |
p80 |
|
Tekst door OCR; gecorrigeerd, maar mogelijk niet foutloos |
|