|
|
AFSCHEID VAN HET VRIJEN
'k Heb den bras van het nestige vrijen, Meisjen ik pak er mijn spellen op. Truitjen is wel een geestige pop, En ik heb ze wel meugen lijen. Maar de kermis is gedaan, 'k Heb den bras van uit vrijen gaan.
'k Zette 't mijn Truitjen op'er conscientie, En ik zei: je moet er maar aan; Maar zij zei: je meugt er wel gaan, Trouwen dat is maar penitentie, Als de bruid is in de schuit Is 't vleien en beloven uit.
'k Zei: mijn lief, mijn blaasje met boonen, Mijn gesuikerde rijstenbrij, Dat je wist wat dat ik lij Om uw schoone inkarnate koonen, Ik zucht, ik ween, ik klaag en snik Schier al mijn ingewand aan stik.
Maar de meid en wou me niet hooren, En zij zette haar bekjen zoo scheef Even als of er een vischwijf keef, En toen gaf ik den moed verloren, En ik dacht: 't is al te mal, Die niet en wil, die niet en zal. | |
|
Riemsdijk, G.A. (editeur),
De Vrolijke Kramer met Klijn Jans Pleizierig en Vermakelijk Mars-dragend HondjeBESTAANDE IN DE AANGENAAMSTE GEZANGEN OP DE NIEUWSTE EN HEDENDAAGSCHE VOOISEN OP NIEUWS OVERZIEN VERBETERD EN VERMEERDERD MET VERSCHEIDE NIEUWE LIEDEREN
|
1946
|
Amsterdam MI: 3978 Gesloten Kast: B 8 |
p39 |
|
Tekst door OCR; gecorrigeerd, maar mogelijk niet foutloos |
|