Home     Grasduinen     Over     Zoektips     FAQs     Disclaimer     Meertens Instituut         english

Nederlandse Liederenbank


DE GEVLUCHTEN

Een rijke Graaf in zijner bosschagie
Woonde er in 't ridderschap al zeer plaisant,
Had veel lakeien, dienaars en pagies,
Maagden en knapen menigerhand,
Drie dochters schoone,
Die daar ook wonen:
Op het kasteel in het Bergsche land.

Klarisken was d'allerjongste Gravinne
En zij ging wandelen in haar salet
Waar zij haar vaders schildknaap kwam vinden,
Daar zij haar zinnen had op gezet
Dien zij uit minne
Zocht te verwinnen;
Want zij met groote liefde was besmet.

"Schoon kind wil mij doch excuseeren,
Want mij die eer doch niet gebeuren mag
Gij wordt er bemind van zeven Lands-heeren,
Zij bieden u haar minneklag,
Uit zuiver minne,
Die u Gravinne,
Tot trouw verzoeken van dag tot dag."

Zij zwoer dien jongeling daar met eeden
Dat hij van harten was zeer wellekom,
Dat niemand zoude de plaats bekleeden
Dan hare lieve bruidegom,
Ja hij alleene;
Men zag haar weenen
Met tranenvloed als waterstroom.

De schildknaap ook uit dertele zinne,
Sprak haar met troostlijke woorden aan:
"Gij zijt zoo jong een Edel-gravinne,
Zoude ik voor uwen dienaar gaan?
Wierd uw vader
Dit eens gewader
Zoo deed hij waarlijk mijn hoofd afslaan."

Nochtans nam hij haar bij der handen,
En zei: "welaan mijn overschoone bruid."
Hij leidde ze in haar vaders warande,
Wel al zoo ver ter zalen uit;
Daar kreeg Lowysken,
Al van Klarysken,
Op trouw een gouden signet tot buit.

Lowysken nam van grootste waarden
Uit reverentie daar zijn hoed'ken af,
Als hij aan haar zijn trouwken gaf
Zij zwoeren beiden
Van niet te scheiden
Voordat de dood hen leidde in 't graf.

Als toen ging hij haar vader vinden,
Die weinig dacht op zijn jongste kind.
"Mijnheer, ik heb een zeker beminde
En ik heb u zoo trouw gediend
Wilt mij raad geven
Want 't kost mijn leven
Indien haar vader mij eens bij haar vindt."

Breng mij deez' maget in geener schande,
Sprak daar de edele graaf van 't kasteel
Breng ze nog liever in vreemde lande
Zoo hoort gij van den vader geen krakeel
Gaat met malkander
Vrijdt op een ander,
En trouwt gij uw uitverkoren deel.

Hij nam des Graven woorden in achte,
Ging uit de kamer alzoo zeer verblijd;
Hij speculeerde in zijne gedachte:
Dat hebt gij mij geenen dooven gezeid.
Hij ging naar beneden
Zeer wel te vreden,
Bracht aan zijn Lief een troostlijk bescheid.

's Avonds kreeg hij haar al zoo late
Uit een slaapvensterken van haar paleis,
En zij bracht hem zes honderd dukaten;
Het was goed teergeld voor Lowys.
In een kalisken
Zett' hij Klarisken,
Alzoo begaven zij hen op reis.

Hij liet haar vaders paardekens draven
Wel twintig mijlen tusschen dag en nacht,
Zonder ze in 't minste met spijze te laven,
Zoo hij met vreugde de reis volbracht,
Totdat zij kwamen
Al binnen Namen,
Daar loste hij zijn vriendlijke vracht.

Als toen ging hij een Pastoor aanspreken,
Om te bevestigen aan haar de trouw
Eer veertien dagen of drie weken
Zoo was 't Gravinneken al een vrouw;
En Lodewysken
Reed met Klarysken
Weer naar hun vaderland, als zijn huisvrouw.

Het was voor hem een blijde mare
Al wat hij dede het en kost geen kwaad.
Dus kwamen zij t'huis weer beide gaêre,
Hij had volbracht zijns meesters raad.
Hij wierd ontvangen
Met groot verlangen.
Alzoo kwam Lodewijk tot grooter staat.

Riemsdijk, G.A. (editeur), De Vrolijke Kramer met Klijn Jans Pleizierig en Vermakelijk Mars-dragend HondjeBESTAANDE IN DE AANGENAAMSTE GEZANGEN OP DE NIEUWSTE EN HEDENDAAGSCHE VOOISEN OP NIEUWS OVERZIEN VERBETERD EN VERMEERDERD MET VERSCHEIDE NIEUWE LIEDEREN
1946
Amsterdam MI: 3978 Gesloten Kast: B 8
p15

Tekst door OCR; gecorrigeerd, maar mogelijk niet foutloos