|
|
XXVIII. SCHOOTLIEDJE Woorden van den Auteur. Volkswijs.
Hoe zeit, hoe zeit het koetje? Het koetje zeit boe boe! Hoe zeit, hoe zeit het duifje? Het duifje zeit roekoe, roekoe, roekoe! Het duifje zeit roekoe, Roekoe, roekoe! Het duifje zeit roekoe!
2. (:Hoe zeit:) het hondje? Het hondje zeit hou, hou! (:Hoe zeit:) het poesje? Het poesje zeit miaauw. Miaauw, miaauw! Het poesje zeit miaauw!
3. (:Hoe zeit:) het muschje? Het muschje zeit sjiep, sjiep! (:Hoe zeit:) bet muisje?. Het muisje zeit piep, piep! Piep, piep, piep, piep! Het muisje zeit piep, piep!
4. (:Hoe zeit:) het vinkje? Het vinkje zeit tu, tu! (:Hoe zeit:) het haantje? Het haantje zeit ku, ku! Ku, ku, ku, ku! Het haantje zeit ku, ku!
5. Zij spreken en zij zingen, Een ieder op zijn wijs; Klein Jantje moet ook zingen Tot 's Heeren lof en prijs. Ja, ja, ja, ja! Tot 's Heeren lof en prijs.
NB. De vierde en vijfde regel van elk couplet behooren herhaald te worden. | |
|
Schrijver van De mensch en de dieren (auteur),
[Liefde, Jan de] (auteur),
ZANGSTUKJES VOOR SCHOLEN EN HUISGEZINNEN. EERSTE STUKJE. VIJFDE DRUK.
|
[1895 c.]
|
|
p28 |
|
Gecorrigeerde OCR |
|