|
|
XVII. De Vogeltjes en de Leliën. Woorden en Muziek van den Auteur.
De vogeltjes zingen zoo blij hun lied, En kennen geen zorgen en geen verdriet, Zij maaien geen koren, zij zaaien geen zaad, En zingen hun liedje tot 's avonds laat, En evenwel hebben zij honger noch nood. De hemelsche Vader, die geeft hun brood.
2. De leliën staan op het veld zoo schoon, En spreiden de sierlijkste pracht ten toon. Zelfs Salomo in al zijne heerlijkheid Heeft nimmer zoo'n pracht ooit ten toon gespreid. En echter zij hebben geen arbeid gedaan De hemelsche Vader, die kleedt ze aan.
3. En ben ik niet meer dan de vog'len geteld? En ben 'k niet meer dan de bloemen van 't veld? Wat zal ik dan vragen in angst en in nood: Hoe krijg ik nu morgen het daaglijksch brood! Hoe krijg ik nu morgen nog kleeren er bij? - De hemelsche Vader, die zorgt voor mij. | |
|
Schrijver van De mensch en de dieren (auteur),
[Liefde, Jan de] (auteur),
ZANGSTUKJES VOOR SCHOLEN EN HUISGEZINNEN. EERSTE STUKJE. VIJFDE DRUK.
|
[1895 c.]
|
|
p17 |
|
Gecorrigeerde OCR |
|