|
|
XIV. De Kleeren. Woorden en Muziek van den Auteur.
De zorg des Heeren Geeft ons de kleeren, Zoo warm en zacht, Zoo warm en zacht, Opdat geen koude, Ons hindren zoude, Bij dag of nacht, Bij dag of nacht.
2. De lange jassen, De doeken, dassen, De pet of hoed, De mantels, rokken, De kousen, sokken, Aan been of voet.
3. De broeken, frakken, De jurken, jakken, Geruit of paarsch; De schoenen, klompen, En ook de lompen Der bedelaars.
4. De hand des Heeren, Geeft al die kleêren, Naar ieders nood, Voor alle landen, Voor alle standen, 't Zij klein of groot.
5. Maar om te sieren, En om te zwieren, In ijdle pracht, En om te pronken, Is niet geschonken De kleederdracht.
6. Een man op klompen In beedlaars lompen, Is dikwijls meer Dan al de leertjes In mooie kleertjes, Bij God den Heer.
7. Het oog des Heeren Ziet door de kleêren Ons in 't gemoed, Of 't kleed niet fijn is, Zoo 't hart maar zijn is, Dan is het goed.
NB. De derde en laatste regel van elk couplet behooren herhaald te worden. | |
|
Schrijver van De mensch en de dieren (auteur),
[Liefde, Jan de] (auteur),
ZANGSTUKJES VOOR SCHOLEN EN HUISGEZINNEN. EERSTE STUKJE. VIJFDE DRUK.
|
[1895 c.]
|
|
p14 |
|
Gecorrigeerde OCR |
|