|
|
6. Kleine Anna zat in maneschijn, maneschijn, maneschijn. Kleine Anna zat (als boven). Daar zat zij stil te wee-nen, weenen, enz. Toen kwam haar lieve moeder aan, moeder aan enz. 2x Zeg kindje waarom ween je zoo, enz. nog 2x Omdat ik morgen sterven moet, enz. nog 2x Toen kwam die booze Frederik aan, enz. nog 2x Die wou dat kindje dooden enz. nog 2x Toen werd zij in een kistje gelegd, enz. nog 2x Toen is zij er weer uit gehaald 2x enz. nog 2x Toen werd zij weer een Engeltje, Engeltje, Engeltje. Toen werd zij weer (alsboven). | |
|
Mourik, J. van (samensteller),
KINDERSPEL EN KINDERLUST[:] VERDWIJNENDE VOLKSPĂ–EZIE TER VERRIJKING ONZER FOLKORE VERZAMELD DOOR [...]
|
1931
|
|
p29 |
|
Gecorrigeerde OCR (2019) |
|