|
|
De verloren Zoon.
In de Heilige Schrifture Vind men een exempel schoon, Hoe dat Christus in figure, Spreekt van den Verloren Zoon. Deze zoon was jong van jaren, Hij vroeg al zijn geld en goed Aan zijn vader met bezwaren, Ziet eens wat de jonkheid doet.
Als zijn vader het had gegeven, Toen is hij voort gegaan, Goud en zilver daar benevens, En zijn beste kleederen aan. Maar de vader uitverkoren Sprak: Ach zoon van mij bemind, Uit den echten trouw geboren, Dat gij uwen God bemind.
Toen hij ging naar vreemde landen, En vergat zijn vaders raad, Schenken, drinken velerhanden, Met personen slecht van aard. Dag en nacht zoo ging hij zwieren, En dronk steeds den koelen wijn. Met oneerbare venusdieren, Die 't bederf der jonkheid zijn.
Zij wisten hem zoo te streelen Tot verdooving van den geest, Om zijn parels en juweelen, Om zijn geld het allermeest. Zij wisten hem zoo te lokken, Totdat was zijn geld verbruid. Met zijn kleeren uitgetrokken Sloegen zij de deur hem uit.
Toen kwam daar het groot verzeeren, Een droeven duren tijd, Zonder geld en zonder kleeren, Hij was al zijn middelen kwijt. Door den honger ging hij eten Met de varkens aan den trog, Maar ze hebben hem gebeten, Want hij hie!d dit voer bedrog.
Met de tranen in de Oogen Moest hij toen vertrekken Niemand had met hem mededoogen Zijn jong hart was zeer belaân Naakt en bloot, verkleumd van leden Met veel zuchten, pijn en smart, Moest hij veld en bosch betreden, Met de wroeging in het hart.
Toen bad hij met bittere zuchten Lieve Heer wil mij bijstaan, Ik wil al mijn schuld ontvluchten, En tot mijnen vader gaan. Hij kwam tot zijn vader nader, En hij viel voor hem ten voet, En hij sprak uit hart en ader, Dat ge mij genade doet.
Laat mij uwen dienstknecht wezen Minder dan de minste knecht, Doch de Vader uitgelezen, Heeft terstond hem opgericht. Riep. wil toch niet langer kermen, En hij riep op blijden toon, 'k Wil mij over u ontfermen, Gij zijt den verloren zoon.
Toen gaf hij hem schoone kleeren, En een ring aan zijne band, En hij stelde hem in eere, Daar was alles abbonnont. Een vet kalf werd er geslagen, En er volgde een maaltijd schoon Van den vader met behagen, Voor dezen zijn verloren zoon,
Oorlof broeders uitverkoren, Wij zondaars groot en klein, Willen wij niet gaan verloren, Laat ons keeren in 't gemeen, Tot den vader der genade, Die zijn arm zal openslaan, Zoo wij de zonden versmaden, Om naar 't hemelrijk te gaan. | |
|
Liederenboekje - Bevattende oude Liedjes en Voordrachten voor alle gelegenheden
|
[1900 ca.]
|
Amsterdam MI: 3978 Gesloten kast B 24 |
p22 |
|
Gecorrigeerde OCR van bron (MdB, 2017). |
|