|
|
Na de wijse: Het was een Joden dochterken.
ALsmen duysent vijfhondert heeft gheschreuen En eenentseuentich Jaer Heeft Gerrit Corneliszoon verheuen Ghelaten zijn ionge leuen tAmsterdam int openbaer.
In een vlotschuyt natvermonden Tot wercken was hy bereyt Daer heeft hem de Schout geuonden Geuangen ende gebonden Ende na Stadthuys geleyt.
Sanderdaechs is hy voortgecomen Voor den Raet op dat pas En hebben seer neerstich vernomen En vraechden hem sonder schromen Welck dat zijn gelooue was.
Sijn geloof tot dien tijden Beleet hy onueruaert Maer sy wilden dat hy sou belijden Sommighe die waren bezijden Maer Godt heeft zijn mont bewaert.
Als sy na haer vermogen Hem eens hadden gepijnt, Hebben zijn cleederen wtgetogen En met doecken verbonden zijn oogen Merckt doch der slangen fenijn.
Al om des rechts verstrangen Hebben sy zijn handen ouerstuer Ghebonden en op gehangen En zijn so van hem gegangen Och vrienden dit was so suer.
De Heeren hooge van moeden Hebben noch onuersaecht Hem doen slaen met scherpe roeden Godt ginck zijn tonge behoeden Dat hy niemant heeft beclaecht .
Den Buel seer wreet van sinnen Hebbensy op dat saysoen By haer ontboden daer binnen Om tontcleeden ginck hy beginnen De Buel moeste zijn werck doen.
Handen en voeten ginck hy binden En themde voor zijn gemacht , Daer saten de Leeuwen en grinden, O Godt hoe connen zijt al geuinden Dat opt onnoosel is bedacht .
Op de pijnbanck heeft hy gelegen Merckt wat geslachte dat dit is Hem daer met roeden geslegen En met een aker vol, ten dient niet geswegen In zijn lijf gegoten met pis .
De draeck moeste hem noch wreken Tegent Lam met grooten spijt Merckt wat hier is gebleken Bernende keerssen hebben sy ontsteken Onder zijn armen des seker zijt.
Tweemael gehangen sonder worgen Eens met gewicht aen zijn voet O Godt al zijt ghy lang int borgen , Sult noch wel betalen sonder sorgen Die dus vergieten tonnoosel bloet.
Dus hangende aen de koorde Liepen sy wech al met verdrach Na vraechden sy als de verstoorde Wilt ghy niet lijden met corte woorden Sullen dus handelen al den dach.
Hy danckte Godt almachtich Die ons doet behouden het velt En bewaerde zijn mont seer crachtich Voor synen naesten warachtich Daerom was hy seer gequelt.
Seer gepijnicht naet gewagen So dat hy niet conde gaen Op een stoel was hy gedragen Alsmen voort recht soud gaen claghen In de vierschare was hy gedaen.
Merckt wat eer sy hem toonden In de vierschaer als een sot Met een hoet met bloemen hem croonden Ghelijck als sy Christum loonden Also hielden sy met hem den spot.
Sentency met cleene verstanden Vuytten sy, en deden wraeck Datmen sou worgen en branden En also brengen van handen Ghebonden aen eenen staeck.
Hy danckte den Schout gehuldich Van zijn sentencie wreet En droegen hem seer verduldich Voort volck menichuuldich Tot voor de pael die was bereet.
Seer vierich tot God beradich Riep hy so seer bequaem O Vader weest my genadich Maeckt my een van v minste schaepkens dadich Ofte tminste lit aen v lichaem.
O Heere die hooch zijt geseten En hier beneden siet Die een kender sy van alle secreten De herten hoe hooch int vermeten Voor hem isset gerekent al niet.
Driemael geroepen seer vyerich Heeft hy, o Vader coen Vergeeft haer seer goedertierich Hoe wel sy my quellen onmanierich Sy en weten niet wat sy doen.
Och volck, eewich is so lange Vader, eewich is lange tijt Riep hy met herten banghe Och dese Crijch, is seer stranghe Vecht nv vleesch, dits de laetste strijt.
Als de koorde was aen zijn keele Riep hy voor minst en meest O Vader ick v hier beuele Voor de menschen ick dit niet heele In uwe handen mijnen gheest.
Dus dede hy zijn offerhande Al voor de werelt blent Hy vreesde werelt, doot noch schande Noch de heeren van den lande Hy street met ghewelt totten ent.
Dus wilt nv niet meer vechten Ghy Rechters van Amsterdam Tegen des Heeren knechten Is seer quaet om te rechten Want onnoosel is dat Lam.
Wilt v veruolch laten Ghy Rechters ouer al Want v groote mandaten Ende des Conincx placcaten Int ordeel niemant helpen sal. | |
|
Een lietboecxken/ tracterende vanden Offer des Heeren/ int welcke oude ende nieuwe Liedekens/ wt verscheyden Copien vergadert zijn/ om by het Offerboeck gheuoecht te worden want het van eender materien roert/ als van verraden/ vanghen ende dooden/ aengaende der Slachtschaepkens Christi/ die de stemme haers Herders Jesu Christi getrouwelijck gehoorsaem zijn geweest tot der doot toe.
|
1578
|
Gent UB: Res 832-1 |
f56r |
|
|
|