|
|
[11] Vechtzangk, voor Joffrouw Maria Tesselschade
Lied van Vondel over de verliefde Tesselschade. Als een Sirene heeft zij met haar gezang de Adelaar (haar geliefde Allard Crombalch) verleid haar te vangen. Ze zingt haar lied aan de oever waar de zeegod Glaucus de stroomgodin de Vecht kust, dus bij de monding, waar het Muiderslot staat. Pan (P.C. Hooft) had Dafnis (Crombalch) en Tityr (Vondel) uitgenodigd te komen luisteren. Tesselschade zingt over de angsten die ze moet doorstaan als haar geliefde op zee is en met de Spanjaarden slag levert. Blijf toch aan de wal!
Vechtzangk, voor Joffrouw Maria Tesselschade Wijze: Droefheyt magh ick wel klagen.
De vleiende Sireen, Wiens zangk en vedelsnaar Verlockten naar beneên Den fieren Adelaar; Die met zijn wiecken hing, Daar zangk zijn hart bekneep, Tot hy verslingert ving Het keeltje, dat hem greep;
Dees op den oever stondt, Daar Glaukus, heet van Min, Kust en herkust den mondt Der blancke stroomgodin, Die in zijn armen glijdt, En zijght van liever lee, En voeght haer bruitschat by 't Rijck hylixgoet der zee.
Pan zangzieck, op dat pas, Had Dafnis laten noôn, En, om te luistren, was Hier Tityr mede ontboôn. Zy huckte neêr in 't groen, Daar van een hoogen wal Het oogh moght ronde doen, En weien overal.
Toen sloegh haer keel geluit, Help Godt, wat zoeter zang. Zwijgh Tityrs boerefluyt. Wat was hier een gedrang Van ooren, om dit liedt Te vangen in de lucht, Toen tot haer neighde riet Geboomte en vogelvlught.
Ach Dafnis, zong zy, ach! Wat gaet u, Ridder, aen? Zoo dit uw moeder zagh, Het hair te bergh zou staen. Is 't groen daer ghy op staet Dan t'eng, en veel te naeuw, Dat ghy 't verwislen gaet Voor 't wilde woeste blaeuw?
Verzin eer ghy begint, En hou uw oude buurt (*1). Denck wat de zee verslint, Als zy den afgrondt schuurt, En gaept den Hemel toe, En grimt, dat alle Goôn Optrecken, schrickens moe, Hun aengevochten troon.
Te lande is vlughtens troost. De wanhoop drijft in 't schuim. Och, of ghy 't landt verkoost. Ghy schudt helmet en pluim, En slaet mijn beden af. Wel aan, ick neem geduldt. Ghy kiest dan 't levend graf, En ick blijf sonder schuldt.
Dan denck eens, hoe 't my kruist, Als ghy den Spanjaart tart, Met 't slaghswaart in de vuist: En duy 't zorghvuldigh hart Van uw Sireen dien raedt Altijt ten beste na: Mits ick uw schipbreuck haat, Niet naar uw leven sta.
(*1): blijf waar je thuishoort
| |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Muziek uit de Muiderkring: liederen van en voor Maria Tesselschade. GLO 6026
|
1994
|
|
1: 11 |
|
|
|