|
|
Een juffrouw met haar meid Kwam eens op enen tijd Al langs de kerkhof gegaan, Waar zij bleef een weinig staan. 'Laat ons daarachter eens gaan kijken: Mijn ouders liggen daar Al meer dan twintig jaar.'
Deez' juffrouw kloek en struis Ging naar het beenderhuis, Waar zij de doodskoppen zocht uit elkaar, Totdat zij er een vond met nog wat grijze haar. Zij sprak: 'Waarlijk, ik geloof, Hier heb ik waarlijk mijn moeders hoofd, En dat zal mij eerst moeten zeggen Hoe dat het hiernamaals gaat, Eer ik het rusten laat.'
Zij nam het doodshoofd mee, Hoort wat ze 'r mede dee: Ze heeft het thuis op haar tafel neergezet, Waarbij ze haalde haar moeders portret, Zette het er tegenaan En riep: 'Mijn God, hoe kan het toch bestaan Dat enen mens zo kan veranderen! Is dat mijn moeders hoofd? Ik word van mijn verstand beroofd.'
Toen sprak het doodshoofd: 'Ziet, Ik ben uw moeder niet, Ik ben het doodshoofd van een arme man Die pijn en smarte heeft doorstaan. Maar mijn pijnen zijn niet zo groot Als die gij mij aandoet na mijnen dood. Daarom wilt mij te plaatse dragen, Omdat ik rusten mag Tot aan de jongste dag.'
Deez' juffrouw stond verstopt En sprak: 'O dodenkop, Kunt gij nog spreken, en zijt niet dan been, Zeg mij dan eens: waar zijn mijn ouders heen? Als gij mij dat bediedt, Breng ik u terug en anders niet, Want ik zou toch zo gaarne weten Waar dat zij zich begaf, Zij daalden in het graf.'
'Wilt gij uw ouders zien, Treed dan uw kamer in, Daar zult gij uw ouders vinden in hunne staat En zien hoe dat God het goed loont, Maar ook bestraft het kwaad.'
Deez' juffrouw, blij van zin, Trad hare kamer in, Waar zij haar vader zag in een vlammenden stoel, Zijn hand omkweld Met gloeiende kettings, Terwijl een hels serpent Zich om zijn lichaam wendt. | |
|
Onder de Groene Linde: opnamebestand
|
[1950-1986]
|
Amsterdam MI: OPN OGL |
|
|
Transcriptie door Simon Groot naar afschrift NVA. (tekst volgens cd-box Onder de groene linde 1-7) |
|