|
|
1. Komt vrienden luister naar dit lied Hetgeen ik u zal gaan zingen, 't Is lezenswaardig met geneucht En 't zijn zo'n rare dingen. Van ene jonge kwant, Hij was fris en gesant* *gezond Bij zeven meisjes vrijde. Hoort wat een verdriet: zij wisten het niet Dat hij haar zo misleidde. Hoort wat er is geschied.
2. En de eerste dat was d'r een mellekmeid, Haar naam was Elisabetje. De tweede was er een vissersmeid, De derde was Antoinette. Daarbij nog Kaat en Trijn Griet en Jacomijn, Dat zijn ze alle zeven. Hoort voortaan hoe 't is gegaan, 'k Zal 't u te kennen geven, Sa vrienden blijft wat staan.
3. Het was er eens op 'n zekeren tijd, Zij waren eens bij elkander, Spraken al over de vrijerij De een al tegen de ander. Maar onder dit verhaal Van 't vrijen altemaal Kwam haar die jonkman tegen. Toen Kaat hem zag sprak met gelach: Daar is mijn minaar weder, Hij komt heel onverwacht.
4. Hierop sprak Jacomijn: en hoort En 't is al niet geschiedde. Katrien die sprak geheel verstoord: Ik zal 't em wel verbieden. Maar ziet die boze Griet Die niemand niet ontziet: De schelm heeft mij bedrogen, Daarom ben ik zo boos en kwaad, Ik haal hem 't licht uit d'ogen Hier midden op die straat.
5. Ze grepen hem dan bij de kop, Hij raakte onder de voeten En ie kreeg zo'n dappre klap, Genade moest hij roepen. Nu moest die broek van 't gat, Wat rare klucht was dat. Hij liet zijn broek in handen En hij bleef staan en zag het aan, Als hij was uit die handen, Hoe dat met hem zou gaan.
6. Terwijl zij waren in de strijd Wie nu die broek zal houden, Hebben ze tegen mekander gezeid: Wie zal de jonkman trouwen? Maar ziet, zij kregen daar Den trek toe al te gaar, Wie zal dat nu beschrijven. Zij vochten kloek al om de broek Wie meester zoude blijven Al van die kermiskoek.
7. Een ieder die hield die broek al vast, Niemand wou ze verlaten. 't Scheen of het wel een medalje was Van ruiters en soldaten. Maar ziet die boze Griet Die niemand niet ontziet, Die heeft er een mes genomen. Zij liep voort al met de moord, Zij liet ze alle schromen En joeg ze alle voort.
8. Griet kloekmoedig en heel stout Die heeft er die broek gehouden. Ik vrees dat zij Jantje de rug vol klauwt Als zij er tesamen trouwen. Elisabeth en Kaat Die spraken: het is te laat, Griet heeft die broek gehouden. Laat ons voortaan ter bruiloft gaan. Zo is die pret begonnen En ze trouwden er maar op aan. | |
|
Onder de Groene Linde: opnamebestand
|
[1950-1986]
|
Amsterdam MI: OPN OGL |
|
|
Transcriptie door Simon Groot naar afschrift NVA. |
|