|
|
En daar reed eens een ruiter al door zijn straat
1. En daar reed eens een ruiter al door zijn straat En daar reed er een ruiter al door de straat En die reed er zo netjes al op zijn paard Van je rommiedommiedee En die reed er zo netjes al op zijn paard Van dat ware toneel.
2. - En ach ruiter laat je paardje zo hard niet gaan Want iedere voetstap die kost er mij een traan.
3. En die ruiter die had dat verkeerd verstaan En die liet er zijn paardje wat harder gaan.
4. En hij hoorde 'r niet meer kermen want zij lag dood Met hare twee kindertjes op hare schoot.
5. En hij reed er toen mede al naar de stad En waar hij er nog wonen een moedertje had.
6. - En ach moedertje hier heb jij twee zoontjes van mij En doen daar nou mee wat jouw plichten zijn.
7. - Wat mijn plichten zijn en dat doen ik niet Ach dat zou er mij brengen in groot verdriet.
8. En toen bracht hij zijn twee zoontjes naar een kostschool En den ene die werd dokter en den andere pastoor.
9. En zijn eerste mis, ja die duurde 'n uur Toen verloste hij zijn moeder uit het vagevuur.
(Tekst LP ) | |
|
Onder de Groene Linde: opnamebestand
|
[1950-1986]
|
Amsterdam MI: OPN OGL |
|
|
|
|
© 2024 KNAW/Meertens Instituut