|
|
[2] GHY BORGHERE HOORT AL NA MIJN VERMAEN Een geuzenlied over de waard in het Schaakbord, waarmee de Hertog van Alva is bedoeld. Zijn kroeg heeft een uithangbord met een schaak- of dambord erop, mogelijk omdat het heraldische wapen van Alva sterk onderverdeeld was. Hij vestigt zijn kroeg in Antwerpen en verdrijft de waard in het Gulden Vlies (Willem van Oranje). Vervolgens probeert hij een tiendedeel van ieders biertje achter te houden - een verwijzing naar Alva's invoering van de tiende penning. Maar dat pikken de gasten niet.
Als nu Madamme de Parma de Bane weder ruym ghecregen hadde, de principale Hoofden, als den Grave van Egmont ende meer andere, door listige beloften aen haer syde ghewonnen, Is de Weert int Schaeckbert, namelick Duckdalbe, stoutelick int Landt ghevallen [...]
Vanden Weert int Schaecbert. Op de wijse van Harlinghen. Ghy Borghere, hoort al na mijn vermaen, Ick soudt u gheern ten beste raen: Wilt den Weert int Schaeckbert vlieden, En wilter niet meer te Bier gaen, Men sieter veel boosheyt gheschieden.
Om tappen was hy eens wel bedocht, Seer neerstich heeft hy een huys ghesocht, Thantwerpen is hy ghecomen: Sijn Dambert heeft hy mede ghebrocht. Daer heeft hy een huys vernomen. Den Weert int gulden Vlies ydoon, Boven al de Tappers voerde hy de croon, Syn Bert (*1) sachmen afbreken, Niet meer te tappen was hem verboon, End dat Dambert was daer uut ghesteken. Den vreemden Weert int Dambert hier Die heeft nu omme doen roepen zijn Bier, Eer dat hem began tontsueren. (*2) Dat wil hy vercoopen hooghe en dier, Maer ten sal hem niet ghebueren. Sijn gasten die hy voor vrienden hilt Die hadde hy geern met listen verdult (*3), Soot daer wel heeft ghebleken. Hy hadde gheerne zijn Borse ghevult, Dat thiende bier (*4) wilde hy haer ontreken (*5).
Die gasten maecten seer groot geluyt; Sy smeten den Weert ter deuren uut, Met zijn volck quam hy in sneven, Sy seyden: Pact uut (*6), ghy vreemden Guyt, Wy hebben sulcx noyt ghegheven. Soo menich Borgher heeft dit verstaen, Si en wilden niet meer te biere gaen, Haer(*7) ghelt sal hem nu falen, Hy is met zijn groote Huyshuere belaen, Hoe dat hy die sal betalen. Neemt oorlof van dit bediet (*8). Als hy u meer te gaste ontbiet, Wilt van u ghelt niet wijcken; Want den arbeyt van uwen handen siet (*9), Die soude hy gheerne strijcken (*10).
Anno 1570.
(*1): uithangbord (*2): Voordat het zuur werd (*3): misleid (*4): 10% van het bier (*5): ontfutselen (*6): ga weg (*7): hun (*8): relaas (*9): weet je (*10): roven
| |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Ghy Brusselaers met couragie
|
1979
|
|
1: 2 |
|
|
|