|
|
[21] EEN VRYSTER, EEN VISSCHER ENDE EEN LANDMAN
Een rijke boer maakt een meisje het hof, maar ze wijst hem af. Dan probeert een visser het en die vindt ze veel leuker. Ze vraagt haar ouders om toestemming hem te trouwen. Die vinden de boer een verstandiger keuze, maar het meisje houdt vast aan haar vissersman. God zal hem behoeden voor de gevaren op zee.
Nieuw lied van een vryster, waar over twee jonkmans vryde, zijnde het eene een visscher, ende het ander een land-man. Stem: Godt groet u Maget reyne
[boer:] Goeden dag maagd verheven, Ik wensch u goeden dag, Hoe staat het met u leven? Geen schoonder ik oyt en zag. Ik hebbe met behagen, Wel overschoone meyd, Mijn zin op u geslagen, Alzo u diend gezeyd.
[meisje:] Gy kund my niet verblyden, Gy staat my gantsch niet aan. Een aar (*1) zal aan mijn zyden By my ter slapen gaan. Dus jonkman, gaat uw' wegen, Ziet na een ander uyt Die tot u is genegen, Die u werd tot een bruyd.
[verteller:] Den visscher ginck de jonkvrouwe Den aldernaasten (*2) nagt Ook bieden zijne trouwe Met minnelijke klagt. Zy scheen 't te willen wagen, Maar sprak met woorden zaan (*3): [meisje:] 'k Moet eerst mijn ouders vragen, Hoe dat het haar (*4) staat aan.
Het een dat is een visser, Het ander een land-man; Maar den zee-man veel frisser, Die staat my 't best wel an. Woud gy het maar toe laten, Gewis ik deed het strak (*5): 'k Zou met den visscher praten En geven den boer de zak.
[vader:] Weet, mijn dogter verkooren, Wat ik u bidden kan: Geen blad en meugd gy hooren, Of gy denkt om u man. Gy denkt: de felle winden, Die ik geduurig hoor, Zullen mijn man verslinden, Dat komt u altijd voor (*6).
[meisje:] Al blaast Apollos winden, Nogtans de Heer zeer ree Kan mijn man zo wel vinden Op 't land als in de zee. Dus is mijn gantsche leven Tot den visscher gesteld; Den boer heb ik begeven (*7), Al had hy meerder geld.
't Hangt aan Gods zegen
(*1): ander (*2): volgende (*3): meteen (*4): hun (*5): meteen (*6): zal je steeds overkomen (*7): verlaten | |
|
Camerata Trajectina (artiest),
Het Maassluise Hoekertje: liederen uit de Gouden Eeuw van Maassluis. GLO 5258
|
2014
|
|
1: 21 |
|
|
|