|
Godt is mijn licht / ende salicheijt. In hem soo wil ick betrouwen. Hij leert, hij sticht / ende dat door sijn majesteijt Al die ghene die op hem bouwen. Sijn Godheijt fijn / sal eeuwich sijn. Hij gaert melc ende wijn, maer niet om vercoopen. Al waert dat hij mijn siele dede pijn, Nochtans sal ick op hem hopen; Want sijn barmherticheijt staet altijt open. | |
|
EEN DUYTSCH MUSYCK BOECK, DAER INNE BEGREPEN SYN VELE SCHOONE LIEDEKENS MET IIII. MET V. ende VI. partijen. Nu nieuwelijck met groote neersticheyt ghecolligeert ende verghaert. Ghecomponeert bij diversche excellente Meesters seer lustich om singhen ende spelen op alle instrumenten. SUPERIUS. [CONTRATENOR; TENOR; BASSUS]
|
[1572]
|
München BSB: 4o Mus. pr. 185/2 |
f12v |
|
Transcriptie afkomstig uit het corpus (databank) Het Nederlandse Meerstemmige Lied van J.W. Bonda |