|
|
Nü hayn jch alle myn dage gehoyrt, scheyden sy eyne swaere pyn, so hait es my noch nye gebürt Dat ichs mocht ynnen worden syn, dan nw alleyn, so ich die reyne vnd aller schoynste vff erden, muß louffen staen, und sall nyet hayn, van ÿr all wat myn hertz begert
[2] Myn hertzs begert nyet anders me, dan wat zü freüden und eren zempt, wolde glück sult ich balde wederkeren, dat ich me hoirt die Engels styme, yn eynen hüyß, züm vynsteren vys, mach myr myn hertz entbrennen, myt groisser bracht, die lieffde macht, dat ich nyet kundt besynnen
[3] Myt freüden steych ich vff dat dach, dae by der aller schoenster hüyß, dae reckt sy myr zo düysentfalt, yere hendtger wyff zom vynsteren vuß, dat bracht myn hertze groyssen smertz, dat jch so balde moest weder aff, jch sags mych vmb vnd weder vmb, hatt freüde vnd leyt jch armer knaff,
[dipl. ed. T. Brüggemann]
1.'Nu heb ik altijd gehoord, dat scheiden een zwaar verdriet met zich meebrengt. Het was me nog ooit overkomen, tot nu. Nu ik die reine en allerschoonste op aarde moet loven, maar niet van haar zal krijgen wat mijn hart begeert.'
2. 'Mijn hart begeert niets anders meer dan wat haar tot eer en vreugde is. Als het geluk met mij is, dan zal ik snel weerkeren. Dan zal ik de stemmen der engelen horen. In een huis, uit het venster. Laat mijn hart ontbranden met grote pracht, die de liefde maakt, zó groot dat ik het niet kan omvatten.'
3. 'Met vreugde klim ik het dak op van het allermooiste huis. Daar reikt ze me tot duizendmaal haar vrouwenhanden uit het venster mij toe. Het deed mijn hart veel pijn, dat ik zo snel al weer naar beneden moest klimmen. Ik keek om en weer om. Het maakte me vrolijk maar ook droevig. Ik, arme jongen.'
[parafr. vert. T. Brüggemann] | |
|
Liedboek van Kathryn van Hatzfelt
|
1530-1540
|
Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. 4o 1480 (olim Cheltenham, Ms. Phill. 9649) |
f20v |
|
|
|