Home     Content     Browsing     Search Tips     FAQs     Progress     Disclaimer     Meertens Institute         dutch


Dutch Song Database


Eyn büeler moyß ich lyden vyll, des byn ich yn den
worden, des dages dryfft hy affen spyll und füyrt
carthusers orden, die gantze nacht hy oeüer braicht,
myt krysschen und syngen, in hagell und snehe
deyt hy jm wehe, hy hofft, jm sulle erlyngen

[2] Wan hy des morgens vrüe vp steyt, düet hy
sich snell an legen, hy wardt wane sy zo kyrchen
geyt, dat hy yere kome vntgegen, wan sy yn
an blyckt syn hertz erschreckt, eyn woirt kan
hy neyt gehen, so gruytz sy yn und geyt vorhyn,
nae yere düet hy vmb siene

[3] So geyt hy up und wyder aff. dat duet sy balde
vernemen syn hertz ist im vyll der vreuden voll,
wanne hy heymlich sall komen, vp eyne stont
die sy jm gont, gar schoyn deyt hy sich mützen
hy leufft steytz vmb süeckt renck und krüm,
myt gappen und myt gucken

[4] Wanne hy dan zü der liefster kümpt, syn
trüren ist jm vergangen, sy spricht jr syt
hupsch ind gelat, myt eme kan sy woll prangen,
vnd lagt yn an, als sy waill kan, eynen
gecken Narren oeüen hy spricht zu yr, hertze
beger eyn schatz boüen allen wyüen

[fol. 10r][5] Ich byn ich, jonffrauwe van hertzen hoult
nyet me kan ich gesagen, wanne mir vre
lieffden nyet werden en solde, van leyde
müest ich vertzagen dan nympt sy vür
eyn enen mir, dae myt dat hy geit drafen
und mach im eynen krantz die lieffde sy
gantz, vnd wardet eynes anderen knaüen

[6] Och büeler dü vyll armes dier, wanne wult
du wysheit plegen, sy spricht sy hait geyne
gonst zu dyr, darvmb lais vnderwegen,
geleuve myr dü byst zu aller fryst eyn
mertyler hie uff erden, du maches
dyr pyne durch lieffden schyngs, dair dyr
geyne lieffde mach werden

[7] Lais aff lays aff dü armer goüch, sulchs
boelschafft darffs dü nyet süechen, dat fuyr
dat lesch byst dich der raüch, dü schaffs nyet
yn der küchen, süeche anders wae geyne
lieffden ist dae, die dir mach wederfaren,
dyne lieffde und gonst, ist gar vmb sünst,
dyne arbeit machs dü wail sparen

[dipl. ed. T. Brüggemann]


1. Een minnaar moet ik leiden, veel, dat ben ik in woorden. Overdag drijft hij de spot (doet hij alsof) en heeft angst voor de kartuizer orde. De nacht brengt hij door met krijsen en zingen, in hagel en sneeuw. Het doet hem pijn, maar hij hoopt dat het hem lukt (zijn geliefde te veroveren).

2. Als hij 's morgens vroeg op staat, kleedt zich snel aan en wacht tot ze naar de kerk gaat, zodat hij haar tegen het lijf kan lopen. Als ze hem dan aankijkt, maakt zijn hart een sprongetje. Een woord wisselen zou hem teveel worden. Zij groet hem en loopt door, terwijl hij haar nakijkt.

3. Zo gaat het al een poosje. Maar als zij verneemt dat hij haar liefheeft, dan vraagt ze hem in het geniep langs te komen, op een moment dat zij hem gunt. Waarmee hij natuurlijk zeer in zijn nopjes is. Hij loopt maar rond en zoekt in alle hoeken en gaten (recht en krom), snakkend en nieuwsgierig rondkijkend.

4. Als hij dan bij de liefste aankomt, is al zijn leed verdwenen. Zij zegt: 'Je ziet er goed uit.' Met hem kan ze wel pronken! Ze lacht naar hem, zoals zij dat wel kan. Als een gekke nar zegt hij haar: 'Mijn hart begeert een schat boven alle vrouwen!'

5 'Ik ben ik, jonge vrouw met een deugdzaam hart, meer kan ik er niet van maken. Wanneer ongehinderde liefde niet voor mij is [weggelegd], dan zou ik door lijden moeten ophouden, dan neemt ze voor mij een ander. Daarmee gaat ze draven (paardrijden) en dan maakt ze voor hem een krans. Volmaakte liefde. Dan wacht ze op een andere jongen.

6. Och, minnaar, jij arm wezen, wanneer begrijp je het nou? Ze zegt toch dat ze geen behoefte aan je heeft? Bespaar jezelf daarom de moeite. Geloof me, je bent te allen tijde een martelaar hier op aarde. Je lijdt alleen maar door de schijn van liefde, die je nooit liefde zal brengen.

7. Laat het toch, arme jongen. Dit soort minnaarsgedoe moet je niet opzoeken. Dovend vuur, daarvan bijt slechts de rook je, jij hoort niet in de keuken. Zoek ergens anders, want daar is geen liefde. Jouw liefde en gunst is om niet, die arbeid mag je je wel sparen.

[parafr. vert. T. Brüggemann]

Liedboek van Kathryn van Hatzfelt
1530-1540
Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. 4o 1480 (olim Cheltenham, Ms. Phill. 9649)
f9v