|
|
Hier volcht nu een liedeken om // den leser een weynich te verposen/ op // de wijse Venus der minne // Goddinne.
Ick danck u Heer/ in stee van clagen Den smaat die my in desen daagen Op comt naar v behaagen Is goet te dragen.
Ick heb het quaat toch niet bedreeuen Dat sy my fenijnich na geeuen Twelck my doet sonder beeuen In vreuchden leuen.
O Heer ghy kent al mijn gedachten Ick heb v lief wt al mijn crachten En oock al die geslachten Die my verachten.
Want ick denck dat sy niet en weten Dat sy voor tgoet weer quaat wtmeeten In blintheyt zijnse geseten Tquaat sy goet heeten.
Daarom dat ick noch meedelijden Met haar moet hebben in dees tijden Mocht haar gena geschieden Tsoud' mij verblijden.
Ist muegelick O Heer der Heeren Wilt toch haar hart tot v bekeeren Laat uwen geest haar leeren U recht te eeren.
Want sy eeren v niet te rechte Haar wterlick werck is te slechte Daar sy nu dus om vechten Als Babels knechten
Prince Godt bewijst v weldaden Toont mijn vyanden v genaden Wilt haar van haar schult ontladen Die my versmaden. | |
|
Le Canu Robbertsz., Robbert,
Onder verbeteringhe. De slincker vluegel van Robert Robertz
|
1596
|
Amsterdam UB: OK 65-2741 |
fD5v |
|
Martine de Bruin, naar bron, diplomatisch |
|