|
|
XLVII. AVONDSCHEMERING. Woorden en Muziek van den Auteur. Driestemmig.
Bij des avonds vreedzaam zwijgen, Hoort Gij 't stille loflied stijgen, Roept het dankbaar hart U aan; Heer! wiens goedertierenheden, Zelfs ons talloos overtreden In getal te boven gaan, In getal te boven gaan.
2. Hoeveel goeds zondt Gij weêr neder! Hoe zorgvuldig, trouw en teeder Sloeg uw Vaderoog ons gâ! Schoon wij U zoo vaak vergaten, Gij hebt ons geen uur verlaten, Maar beveiligd in genâ.
3. Dank zij U ook voor het lijden, Dat met vaderlijk kastijden Ons dees dag werd toegedeeld; O! uw roede is zoo weldadig! En uw hand is zoo genadig, Als Gij elke wond weer heelt!
4. Heer! heel ook de hartewonde! Geef de rust weer, door de zonde Dezen dag in ons verstoord! Delg, in vaderlijk vergeven, Alles uit wat wij misdreven Met gedachte, daad of woord.
5. Langzaam daalt de schaduw neder, Spoedig sluit ons oog zich weder, Maar uw oog slaapt nimmermeer! Wil ons allen dan behoeden, Schenk verkwikking aan de moeden, En den lijder rust, o Heer!
NB. De laatste regel van elk couplet behoort herhaald te worden. | |
|
Schrijver van De mensch en de dieren (auteur),
[Liefde, Jan de] (auteur),
ZANGSTUKJES VOOR SCHOLEN EN HUISGEZINNEN. EERSTE STUKJE. VIJFDE DRUK.
|
[1895 c.]
|
|
p56 |
|
Gecorrigeerde OCR |
|