|
|
XIII. Winterlied Woorden en Muziek van den Auteur.
Ook 's winters in de strenge koû Is onze Heer zoo goed; Die zoo weldadig en getrouw Zijn schepselen behoedt.
2. Hij brengt een sneeuwen deken aan, En spreidt dien over d' aard; Daaronder ligt het lieve graan Zoo warm en wel bewaard.
3. Hij trekt de musch een rokje aan, Van veertjes warm en dicht, En toont haar meen'gen korrel graan, Die op den dorschvloer ligt.
4. Hij brengt de koeien op den stal, Zij geven melk en room; Hij maakt een vloer van ijskristal, En legt dien op den stroom.
5. Hij geeft den paarden brood en hooi, Voor klaver en voor gras; En teekent ons zoo keurig mooi De bloemen op het glas.
6. Hij geeft ons kolen, turf en hout, En vult den kelder ons, Wij hebben pekelvleesch in 't zout, En bedjes zacht als dons.
7. Den armen wees verlaat Hij niet, En zet hem niet op straat, Hij troost de weeuw in haar verdriet, En geeft haar hulp en raad.
8. Ook 's winters in de strenge koû Is onze Heer zoo goed; Die zoo weldadig en getrouw Zijn schepselen behoedt. | |
|
Schrijver van De mensch en de dieren (auteur),
[Liefde, Jan de] (auteur),
ZANGSTUKJES VOOR SCHOLEN EN HUISGEZINNEN. EERSTE STUKJE. VIJFDE DRUK.
|
[1895 c.]
|
|
p13 |
|
Gecorrigeerde OCR |
|