|
|
14. Jan Trip, Jan Tree, Jan Zandrezee. Jan Zandrezee moet wijken, Al voor een ander wijken, En dat zal zijn en dat zal zijn, Dat zal .................. wel zijn. Zie zoo gaat zij strijken, Met strikjes op de mouwen, Met gouden bellen trouwen, Het eerste jaar een dochtertje, Tweede jaar een zoontje. Dat is heel geen wonder, Wit kleed, zwart kleed, Is er ook één , die met mij geet. .................. stond al in de deur, .................. kreeg zoo'n rooie kleur, .................. sloeg al op de trom En dat ging van romberdebom. | |
|
Mourik, J. van (samensteller),
KINDERSPEL EN KINDERLUST[:] VERDWIJNENDE VOLKSPÖEZIE TER VERRIJKING ONZER FOLKORE VERZAMELD DOOR [...]
|
1931
|
|
p15 |
|
Gecorrigeerde OCR (2019) |
|