|
|
Trouwe en standvastige liefde VAN FELIX en CAROLINE.
Mijn vrienden, staat een wenig stil, Hoort wat de couranten ons vermelden Niemand op aarde, maar Gods wil, Hier en hiernamaals eens doet gelden. Gelijk gebleken is in 't kort, Als twee jongelieden zich verblijden Waar God de liefde in 't harte stort Niemand op aarde ooit kan scheiden.
Carolina was 't eenigst kind, Haar ouders hadden groote schatten, Zij werd van Felix teer bemind, Die haar zoo menigmaal omvatte. Hij was een rijke eenige zoon; En gaf den moed nog niet verloren Was steeds van lijf en leden schoon Maar ach helaas, onecht geboren.
Hij drukte menigmaal met smart Zoo twee gelieven zelve weten, Zijn Carolina aan het hart, Zulke liefde kan men niet vergeten. Carolina: de tijd is daar, Ik voel mijn barensnood reeds nadren Kom laat ons beiden met elkaar, Content gaan vragen aan m'n vader.
Hij sprak hare ouders aan: Wil mij Carolina ten huwelijk geven Ziet ons met medelijden aan, Opdat wij samen in vreugde leven. Hare ouders werden heel verwoed, Spraken: snoode, hoe durft ge 't wagen, Bastaard van onecht bloed, Durft gij mijn dochters hand te vragen.
Felix is treurend weggegaan, Dat verwijt kon hij niet verdragen, Hij zag daar veel soldaten staan, Waar hij dadelijk ging vragen Of hij kon dienen voor huzaar, En op het veld zijn leven wagen, Zijn leven viel hem nu zoo zwaar, Hij vond op aarde geen behagen.
d' Ontaarde onders hun lust nog niet geboet, Hoe ook hun kind smeekt om ontferming Haar vader trapt haar met den voet, Schenkt geen genade of erbarming. Hij sleurt en smijt haar op den grond, Ach ouders, hoe kunt ge uw kind vergeten Haar te behandelen als een hond En zoo in een kelder neergezeten.
Zij weent en schreit nu in haar lot, Och Felix waar moogt gij nu zwerven, Ik wenschte dat de goede God, Ons maar vroegtijdig had doen sterven, Het uur van baren dat kwam aan, En zonder hulp van een menschelijk wezen Heeft zij zich van haar vrucht ontdaan, En heeft de Godheid hoog geprezen.
o Heiland! riep zij menig keer, Zie op mij met mededoogen, Zie nedrig in deez' kelder neer. Zij zat haar tranen af te drogen Als juist de deuren opengaan. De barbaarsche vader hoort haar klagen Hij komt opeens nu voor haar staan, Besluit zijn kind nog meer te sparen.
Geef hier die bastaard roept hij luid, Opdat ik hem terstond verscheure, En gij komt nooit dee'z kelder uit: Hierin zult gij uw lot betreuren, Zij smeekt haar vader om genâ En heeft haar kind terug ontvangen, Doch eerst vier jaar daarna Werd zij verlost naar haar verlangen.
Haar vaders wreedheid zonder wêerga, Had met zijn vrouw nu voorgenomen Haar weg te brengen naar Amerika. Weldra liet hij zijn rijtuig komen, In de stad Bremen zegt hij, daar, Daar zullen wij ons henen wenden. Er liggen nu reeds schepen klaar, Om u dadelijk op te zenden.
De avondstond die brak reeds aan, Zijn zij in het bosch gekomen, De roovers vielen het rijtuig aan, Hebben de paarden vastgenomen. De koetsier schoot men ras dood, Toen begon het eerste zuchten, En kwam ook de grootste nood Want niemand kon nu meer ontvluchten.
Men greep haar wreeden vader aan, Carolina roept met angst en beven Ach, laat mijn oude vader gaan, Beneemt mij en mijn kind het leven. Zoo bad zij vol angst en schrik Voor haar vader om mededoogen, Doch op het zelfde oogenblik Komen drie ruiters aangevlogen.
Drie huzaren vlug te paard, Uitmuntend schoon, die 't schouwspel zagen Zij trokken hun pistool en zwaard, Om dee'z roovers neer te slagen. Doch Felix roept nu overluid Houdt mannen moed, gij dappere helden, Om Godes wil, het is mijn Bruid Voor wien wij de roovers nedervelden.
Mijn zoon, mijn Felix, roept hij uit, Gij zijt de roem van brave helden, Neem nu uw Carolina tot uw Bruid Terwijl gij kwaad met goed vergeldde, En kom terstond nu met mij mee, Geen geld ontzie ik op deez' aarde Wij koopen dadelijk uw congé Gij schonk mij het leven van veel waarde.
Zoo treedt nu samen in den echt Voor God en wet nu nog op heden Bemind elkander nu oprecht Voor rampen die gij hebt geleden Gods macht geeft hier dat schijnt een blik Aan deez' Jongelieden die zich verblijden, Niemand op aard hetzij arm of rijk, Twee harten van elkander scheiden. | |
|
Liederenboekje - Bevattende oude Liedjes en Voordrachten voor alle gelegenheden
|
[1900 ca.]
|
Amsterdam MI: 3978 Gesloten kast B 24 |
p17 |
|
Gecorrigeerde OCR van bron (MdB, 2017). |
|