|
|
TREURLIED, van een jongeling welke van zijn meisje werd afgewezen en haar toen uit jaloerschheid heeft vermoord.
Hoe helder de zon hoe duister de maan Hoe zal het met mij wezen? Wanneer de dag is heengegaan, Zal ik er niet meer wezen. Ik ben nog zoo jong, Pas in mijn zeventiende jaar, O bittere schand, Ik leefde in vreugd, En moet nu sterven in mijn jeugd.
De eerste Paaschdag, 's avonds laat, Deed mij de liefde dalen [dolen], Ik nam mijn scheermes nu te baat, En hield het stil verholen, Ik ontmoette haar Gaf haar 'n wond die doodlijk waar Mijn hoofd dat brand, Stervend riep ze, O God, Wees mij genadig in mijn lot.
Als ik het gruwelstuk nu had volbracht. Wilde ik mij op weg begeven, Op haar geschreeuw kwam de wacht, Die hoorde 't ijslijk leven. Ik werd gearresteerd, Naar 't arresthuis getransporteerd, Toen riep ik overluid: Ik wil sterven gaan, Want ziet mijn wraak is nu voldaan.
Den anderen dag, des morgens al Kwam mij de rechter vragen: Kom jongeling zeg mij uw geval, Gij hebt u slecht gedragen. Mijnheer, ziet voorwaar, Ik ben een jongen moordenaar, Uit liefde teer, Mijn droefheid is groot, Ach breng mij maar spoedig ter dood.
Ik kwam kort daarna voor 't tribunaal, Mijn vonnis werd gelezen, De aanspraak die klonk door de zaal Toen 'k werd ter dood verwezen, En ziet niets geen smart, Heeft toen vervuld mijn jeugdig hart Ik bleef gedwee, En was zelfs verheugd, Dat ik moest sterven in mijn jeugd.
Ziet jonkheid mij hier op 't treurtoneel Wilt een exempel nemen, Mijn liefde was rein, mijn hart was eêl Ik liet me haar niet ontnemen. Ach bedwing uw hart, De liefde baarde mij deez' smart, Vaarwel, - ik sterf, En ben nu weldra, Vereenigd met mijn Sophia. | |
|
Liederenboekje - Bevattende oude Liedjes en Voordrachten voor alle gelegenheden
|
[1900 ca.]
|
Amsterdam MI: 3978 Gesloten kast B 24 |
p15 |
|
Gecorrigeerde OCR van bron (MdB, 2017). |
|