|
|
Ferdinand en Lucia.
Wat is de liefde wonder in haar werken, Bijzonder in het vrouwelijk geslacht, Ja zulk een stuk, 't wonder te bemerken, Daarom wordt 't hier aan 't licht gebracht. Van een soldaat schoon van gestalte, Stond bij den Generaal zoo menige nacht Op schildwacht, op schildwacht. [bis]
De Generaal die had tot zijn behagen Slechts eene dochter dat was zijn eenigst kind, Die den soldaat haar liefde ging toedragen, Zij sprak, ach Ferdinand gij staat in mijnen zin. Ge staat reeds lang in mijn behagen, Zij zijt degeen die aan mijn jeugdig hart Baart veel smart, baart veel smart. [bis]
Hij sprak: lief kind waar dwalen uwe zinnen, De Generaal dat is toch uw Papa, Gedoogen dan, dat wij elkander minnen, En dat ik trouwen zal met zijne Lucia. Zij sprak, laat ons te samen vluchten, 'k Heb geld en goed, kom volg mij na, Zeg maar ja, zeg maar ja. [bis]
Hij deserteerd maar ach, hij werd gevangen, Buiten de stad, slechts een weinig van de poort, Men zag hem in zijn zware boeienstangen, O, welk een droefheid als Lucia het hoort. Zij ging bedroefd naar haren vader, Zonder dat hij haar liefde merken kon Om pardon, om pardon. [bis]
Hij sprak, lief kind, voor hem is geen genade, Hij sterft met recht, hij is schuldig ja den dood, Hij is verwezen naar de krijgsgeraden, Alwaar hij sterven moet door 't woeste kruit en lood. Zij ging bedroefd naar haar slaapkamer, En riep: O God rukt mij van de wereld af, In het graf, in het graf. [bis]
Daarna heeft zij een kort besluit genomen, En is des avonds met een beurs vol geld, Toen is zij bij den cipier gekomen, En heeft hem toen het geld ter hand gesteld. Om nog eens bij den soldaat te komen, In een weinig tijd zij hadden op het woord Goed accoord, goed accoord. [bis]
Maar nauwlijks was de cipier vertrokken, Of zij trokken elkanders kleeren aan, Lucia, inplaats van hare rokken O ja, zij trok toen Ferdinand's kleeren aan. Toen de cipier kwam om te ontsluiten, Inplaats van Lucia ging de soldaat op straat, Op de straat, op de straat. [bis]
Ferdinand kwam een schuilplaats te erven, Die Licia [!] van te voren had besteld, De tijd en het uur brak aan dat hij moest sterven, Toen bracht men haar als 'n soldaat gekleed ter veld Zij knielde voor haar doodkist neder, Terwijl de tamboer de laatste roffel sloeg, Of zij vroeg, of zij vroeg. [bis]
Pardon, pardon, gij heeren, al te gader, Ik ben onschuldig, ik ben een reine maagd, Die bij den Generaal, hare vader, Pardon voor haren teederen minnaar vraagt. Toen heeft zij hare boezem bloot onsloten, En riep, O God! laat Ferdinand los en vrij, Maar dood mij, maar dood mij. [bis]
De Generaal sprak met mededoogen, Sta op mijn kind want ik zie uw liefde rein, Gij moogt voortaan met Ferdinand gaan leven, En ik zal hem maken tot eerste kapitein. Toen heeft hij Fedinand [!] bij zich doen komen, Ondervraagde hem en zij trouwden kort daarna Met elkaar, met elkaar. [bis] | |
|
Liederenboekje - Bevattende oude Liedjes en Voordrachten voor alle gelegenheden
|
[1900 ca.]
|
Amsterdam MI: 3978 Gesloten kast B 24 |
p10 |
|
Gecorrigeerde OCR van bron (MdB, 2017). |
|