Home     Content     Browsing     Search Tips     FAQs     Progress     Disclaimer     Meertens Institute         dutch

Dutch Song Database

       
        - melody search by keyboard        
  
sort by


source:

CD: Van varen en vechten: liederen [...]

author:
Camerata Trajectina (artiest)
title:                             Van varen en vechten : liederen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (1602-1795). GLO 6054
year: 2002
druk/uitgave:
Castricum: Globe (uitgave)
[s.l.]: Erik Beijer (productie)
[s.l.]: Maurits Overdulve (productie)
Utrecht: Soundpalette B.V. (opname)
music: without musical notation
number of songs: 21
21 entered in the Dutch Song Database
type: audio. CD.
copy/repro. Meertens:
CD 3 Camerata 20
comment: Research: Louis Peter Grijp, Meertens Instituut, Amsterdam.

For English see below.

In 1602 werd op aandringen van de Staten-Generaal de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht, waarin afzonderlijke initiatieven werden gebundeld. Bijna twee eeuwen lang, tot 1795, bezat de VOC het Nederlandse monopolie voor de handel op Azië. Ze groeide uit tot een belangrijke territoriale macht, die behalve matrozen ook soldaten in dienst had. Het onbetwiste handelscentrum in Azië was Batavia, door Jan Pieterszoon Coen in 1619 gesticht nabij het door hem verwoeste Jayakarta.
De reis naar de Oost duurde zo'n zeven maanden. De zeelui keerden doorgaans pas na zo'n vijf jaar terug - als men tenminste alle gevaren had overleefd. Tijdens de eentonige reis waren er diverse vormen van muziek en zang. Met trommel en trompet, of fluit of schalmei, gaf men commando's en signalen door. Wanneer de tamboer de stad rondging wisten de manschappen dat ze aan boord moesten. Werd met een vijandelijk schip slag geleverd, dan blies de trompetter vanuit de mast vóór het eerste salvo het Wilhelmus.
Er gingen soms muzikanten mee aan boord of matrozen die viool, fluit, hobo of bas speelden. Hun muziek kon de diplomatie ondersteunen. Wanneer men een inheemse vorst gunstig wilde stemmen werden muzikanten met geschenken vooruitgestuurd. Zo'n vorst kon danig onder de indruk raken van Hollandse boerendansen.
De matrozen zongen onder het werk aan boord. Met name het halen van de touwen en het hieuwen van het anker werd met ritmische formules begeleid. Bij het wisselen van de wacht, op vaste uren, zong men kwartierliederen. Bij het gebed 's ochtends en 's avonds werd er door de hele bemanning een psalm gezongen, waartoe psalmboekjes werden verstrekt.
Naast dergelijke functionele en ceremoniële muziek, van hogerhand verordonneerd, zong de bemanning ook voor het eigen vermaak. Veelal zelf gedichte zeemansliedjes weerspiegelen de leefwereld van de mannen vanaf het moment dat ze aanmonsterden en afscheid namen van de geliefde. Ze bezingen de heenreis met zijn vele gevaren, de aankomst in Batavia en het leven in Indië, de retourvaart en de thuiskomst - en na een maand of wat feestvieren, als het geld op is, opnieuw het aanmonsteren. De hele Oost-Indische cyclus is in de liederen te volgen. Ze werden gedrukt op liedblaadjes of in liedboekjes, waarvan sommige speciaal op zeelieden en Oost-Indiëvaarders mikten, zoals de Matroosen vreught (1696), De Vrolyke Oost-Indische Wellekomst-Drinker (ca 1740) en De Oost-Indische Theeboom (1767).
Er zijn liedjes die de aankomende matroos sterken in zijn voornemen naar de Oost te varen. Ze wijzen op de welstand van diegenen die terugkeerden, op de genietingen en rijkdommen die in de Oost liggen te wachten. Een beetje vent let niet op het gejammer van moeders en meisjes en dient het vaderland. Een minder positieve motivering spreekt uit het lied van de kalis ('kale neet') die vrouw en kinderen niet meer de kost kan geven en uit pure armoe aanmonstert voor een reis naar het Luilekkerland in de Oost. Daar zullen de zorgen vergeten zijn. Als in afscheidsliederen vrouwen aan het woord komen vrezen zij hun lief aan de dood te zullen verliezen, of - even erg - aan de geile Indische vrouwen die op de loer liggen. Van de reis wordt de route bezongen of de avonturen onderweg: bloedige confrontaties met kapers - vooral Noord-Afrikaanse 'Turken' -, schipbreuk en de allesverzengende honger en dorst die de schipbreukelingen in het uiterste geval tot kannibalisme kunnen brengen. De aankomst in Batavia vormt ook het onderwerp van een lied, inclusief de Chinese en inlandse kooplieden die de binnengekomen schepen bestormen met hun handelswaar.
Vrouwen vormen een obsessie in het denken en zingen van zeelieden. De blanke liefjes van wie afscheid genomen is, de hoeren die ze onderweg bezoeken en de inlandse vrouwen en mestiezen die hen zullen verwelkomen. Nogal wat liederen vertellen van willige Indische vrouwen die mannen oppikken, verwennen en zelfs geld toegeven. Dat is nog eens een Luilekkerland! Ondank is echter het loon van de gekleurde vrouwen, wier liefde tijdens het verblijf in de Oost volop wordt genoten maar die tegen de tijd dat de thuisreis in zicht raakt als 'zwart geil vee' aan de kant worden gezet. Dan lokken immers weer superieure 'blanke billen'.
Na het afscheid van Batavia - de meeste Oost-Indische liederen spelen zich rond die stad af - loeren op de retourvaart weer de gevaren. Het passeren van de evenaar had een gunstige invloed op het moreel en dan werd er ook veel gezongen. Eenmaal thuis kan het verdiende geld meteen worden verteerd: waarden en hoeren staan al klaar. Nogal wat moralistische liedjes steken de draak met de 'heren van zes weken', die het geld niet in de zak kunnen houden, en met hun vrouwen, die in afwezigheid van manlief de nodige kinderen op de wereld blijken te hebben gezet, of in een bordeel werk hebben gevonden. Na die anderhalve maand potverteren is men weer de kalis van weleer - een gemakkelijke prooi voor zielverkopers - en begint het verhaal opnieuw.

(c) 2002 Louis Peter Grijp

Literatuur: De grootste verzameling zeemansverzen- en liederen biedt D.F. Scheurleer, Van varen en vechten 1572-1800 (3 delen), 1914. De bloemlezing Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen (ed. B. Paasman), 1991, volgt de Oost-Indische cyclus. Beiden geven alleen teksten, geen muziek. C.A. Davids, Wat lijdt de zeeman al verdriet. Het Nederlandse zeemanslied in de zeiltijd (1600-1900), 1980, geeft een gedegen historische inleiding.


Of Sailing and Fighting, Shanties of the Dutch East India Company.

In 1602, at the insistence of the State General, the Dutch East India Company was founded, bringing together several initiatives. For almost two centuries, until 1795, the Dutch East India Company possessed the Dutch monopoly for trade with Asia. It grew to become an important territorial power, that did notjust have sailors in service but also soldiers. The indisputable trading capital of Asia was Batavia, founded in 1619 by Jan Pieterszoon Coen near the city of Jayakarta that he had destroyed.
The journey to the Orient took about seven months. The sailors usually only returned after about five years - if they survived all the dangers. During the monotonous journey, they whiled away the time with various forms of music and song. People passed on commands and signals with drum and trumpet, or flute or shawm. When the drum was beaten around the town, the men knew they had to go aboard. lf battle was entered with a hostile ship, then the trumpeter blew the Wilhelmus (nowday the Dutch national anthem) from the mast before the first salvo was fired.
Some musicians went along on board and there were sailors who played the violin, flute, oboe or bass. Their music could be used to augment diplomacy. When it was necessary to flatter a native ruler, musicians were sent in advance with gifts. Such a ruler could be very impressed by a Dutch peasant dancing.
The sailors sang as they worked on board. Hauling the ropes and raising the anchor were most often accompanied rhythmically. When changing the watch, at fixed hours, they sang quarter watch songs. During prayers in the morning and evening, the whole crew sang psalms, with psalm books being handed out.
In addition to such functional and ceremonial music, enjoined from above, the crew also sang for their own entertainment. Often sailors' songs they had written themselves, reflecting the world of the crew from the moment they signed on and said farewell to their lovers. They serenaded the voyage out with its many dangers, arrival in Batavia and life in the Indies, the return trip and arrival home - and after one or two months of celebrations, when the money has all gone, they signed on again. The whole East lndia cycle can be followed in the songs. They were printed on song sheets or in song books, some of them targeted specially at sailors and East India men, such as the Matroosen vreught (Sailors' Joy, 1696), De Vrolyke Oost-lndische Wellekomst Drinker (The Cheerful East Indian Welcome Drinker, ca 1740) and De Oost-lndische Theeboom (The East Indian Tea Tree, 1767)
There are songs that fortify the novice sailor in his intention to sail to the Orient. They serenaded the wealth of those who returned, the delights and wealth waiting in the Orient. Anyone who calls himself a man takes no notice of the Iamentations of mothers and girls and serves the fatherland. A less positive motivation can be heard in the song of the ka/is (bald nit) who can no longer support his wife and children and is forced, from pure poverty, to sign on for a journey to the land of plenty in the Orient. There he would forget his cares. If women spoke out in farewell songs, it was to express their fear they would lose their lovers to death, or equally terrible - to the salacious East Indian women who were on the lookout. The songs recount the route of the journey or adventures on the way: bloody confrontations with pirates especially North African 'Turks' shipwrecks and the all-consuming starvation and thirst that could eventually drive shipwrecked sailors to cannibalism. The arrival in Batavia is also the subject of a song, including the Chinese and native merchants who stormed the arriving ships with their wares.
Women obsessed in the sailors' thoughts and singing. The white loves they had to say farewell to, the whores they visit on the way and the native women and half-breeds who were to welcome them. Quite a few songs are about willing East lndian women who pick up men, indulge them and even give them money. That really is a land of plenty! lngratitude is however the wages of the coloured women, whose love is enjoyed during the stay in the Orient, but who can be thrust aside like 'black horny oattle' when it was time to return home. At that point, the superior 'white ass' beckoned.
After saying farewell to Batavia - most East Indian songs are set around this city - there were again dangers to face on the return voyage. Crossing the equator had a positive influence on morality and thus on singing. Once home, the money earned could immediately be spent: pubiicans and whores were eagerly waiting. Quite a few moralistic songs make fun of the 'six-week gentlemen', who could not keep their money in their pockets and with their wives, who ao parently brought several children into the world during their absence, or found work in a brothel. After that six weeks of squander, they were back to square one, the bald nits they were and easy prey for the press gangs - and the story started afresh.

(c) 2002 Louis Peter Grijp (translation: Martin Cleaver)

Literature:
The grand collection of sailor's songs and shanties is offered by D.F. Scheurleer, Van varen en vechten (About sailing and fighting) 1572-1800 (3 vols.) 1914. The en thology Wie wi/ mee naar Oost-lndié varen (Who wants to Sail with us to the East Indies, ed. B. Paas~ man), 1991, follows the East Indian cycle. Both only provided texts and no music. C.A. Davids, Wat lijdt de zeeman al verdr/et. Het Nederlandse zeemans/ied in de zeiltijd (1600-1900) (How much Sorrow the Sailor Suffers. Dutch Sea Shanties in the Era of Sail, 1600-1900), 1980, provides a thorough historic introduction.

 
songs in this source (21)