lied: |   |   |   |
auteur: | Laet, Franciscus de (auteur) |
|
titel: | VII. Wanneer men wederom t'Huys komt |
beginregel: |
Van dat ghy Heer uyt Eden hebt gejaeght / De eerste mensch, en werdt geen huys gevonden
|
alle liederen met deze tekst 
|
tekstnorm: | Van dat gij Heer uit Eden hebt gejaagd De eerste mens en werd geen huis gevonden
|
(1 lied)
|
aantal strofen: | 16 |
muziek: |
zonder muzieknotatie |
|
link (full text): | tekst |
genre: | bespiegelend lied (geestelijk) |
trefwoord: | Eden / [Adam] / zonden / klagen / huis / lichaam / verachten / aardse / ziel / blijdschap / verlangen / verdriet / verbond / lusten / zwakte / eeuwige zaligheid |
  | |
melodienaam: |
wijsaanduiding: | standaardnaam melodie: | alle liederen op deze melodie | Van den 116 Psalm | Psalm 116 Datheen | (197 liederen) |
|
|
strofeschema:
|
|
verstal:
|
4
|
commentaar:
|
Het vierde lied van de afdeling 'Den christelycken dagh. Voor-ghestelt in aendachtighe Ghebeden en Bedenckinghen.' Na de 6e strofe: "VIII. Wanneer men in Huys aen sijn Werck is"; na de 12e strofe: "IX. Wanneer men den arbeydt verlaet om te rusten".
|
recordnummer: | 192766 |
bron: |
siglum: | Laet CVG1647
(1647)
|
titel: | Christelijcke en vermakelijcke gesangen; tot stichtinghe ende eerlijcke [...] |
pagina: |
p12
(liednummer 1d) |
gebruikt ex.: | Leiden UB: 1194 H 7 |
beschikbaar: | scan van de gehele bron (books.google.nl) |
link (full text): | tekst van de gehele bron |
|