De afbakening en verdere verantwoording van het Repertorium van het Nederlandse
lied tot 1600 zijn gegeven in onderstaande inleiding op de papieren uitgave van 2001:
INLEIDING
Dit repertorium bevat een inventarisatie en beschrijving van het eenstemmige
Nederlandstalige lied in bronnen tot en met 1600. Het bestaat uit twee delen: een
beschrijving van de liederen en een beschrijving van de bronnen. In deze
inleiding gaan we in op 1) de afbakening van het genre, het taalgebied en de
periode waarop dit repertorium betrekking heeft, 2) de manier waarop het hier
gepresenteerde corpus is geïnventariseerd en 3) de manier waarop de
beschrijvingen van bronnen en liederen zijn opgezet.
1. AFBAKENING
1.1. LIED
Voor dit repertorium definiëren we een lied als de combinatie van een strofische
tekst en een eenstemmige melodie. Een probleem is dat tekst en melodie dikwijls
niet samen overgeleverd zijn. Vooral liedteksten komen vaak zonder
muzieknotatie voor, maar omgekeerd zijn er ook liedmelodieën zonder tekst
genoteerd, bijvoorbeeld voor een instrument. De vraag is dan hoe liedteksten en
-melodieën als zodanig te herkennen zijn.
1.1.1. LIEDTEKSTEN
Aanwijzingen om een tekst als liedtekst te herkennen zijn: (1)
1) de aanwezigheid van muzieknotatie of de kennelijke bedoeling deze te
noteren (zoals bijvoorbeeld blijkt uit de aanwezigheid van niet ingevulde
notenbalken). Hierbij dient te worden aangemerkt dat we muzieknotatie die
slechts voorzien is van een kort incipit, hebben opgevat als instrumentale
muziek.
2) de aanwezigheid van een wijsaanduiding.
3) een aanduiding van de tekst als lied in een titel of opschrift – liedekijn, zanc,
carmen, cantileen – of in een cantatformule waarin staat dat de tekst die
voorafgaat of volgt gezongen wordt. Hierbij dient de kanttekening te worden
gemaakt dat in sommige gevallen zo’n opschrift wordt gevolgd door een tekst
die overduidelijk geen lied is (maar bijvoorbeeld een prozavertaling van een
hymne). Een dergelijke tekst is vanzelfsprekend niet in het repertorium
opgenomen.
4) aanwijzingen in de tekst zelf, zoals de aanhef Wie wil horen een nieu liet en de
aanduiding die dit liedeken zanc in de laatste strofe.
5) formele aspecten van een tekst, zoals het optreden van een refrein (zeker als
dit meer dan één vers beslaat, of wanneer er sprake is van een gespreid refrein (2) ,
het optreden van al dan niet volledig uitgeschreven herhalingen en de
afwisseling van lange en korte versregels.
6) het voorkomen van een of meer van de kenmerken 1-5 in een andere bron van
de tekst dan de voorliggende, dus in een parallelle overlevering.
7) het bestaan van een contrafact-relatie met een ander lied. Hiervan is sprake als
elders naar de tekst wordt verwezen in een wijsaanduiding, als de strofevorm
karakteristiek is en ook voorkomt in een tekst die onbetwistbaar een lied is en/of
als er sprake is van literaire ontlening.
8) de overlevering van een strofische tekst in een bron die duidelijk als
liedverzameling herkenbaar is.
Niet al deze kenmerken vormen een even sterke aanwijzing voor het feit dat we
met een lied te maken hebben. Vaak is het de combinatie van kenmerken die een
tekst herkenbaar maakt als lied. Wanneer we in het repertorium teksten hebben
opgenomen, maar niettemin twijfelen aan het liedkarakter ervan, zijn deze
voorzien van de toevoeging ‘lied?'. In onze selectie zijn teksten verworpen die in
het onderzoek tot op heden vaak als lied zijn beschouwd. (3)
1.1.2. LIEDMELODIEËN
In beginsel zijn alleen melodieën van eenstemmige liederen beschreven. Deze
zijn te herkennen aan hun eenstemmige notatiewijze (in streepjes-, hoefnagel-,
kwadraat- en mensurale-notatie). Er zijn evenwel raakvlakken en overlappingen
met andere muzikale genres. Het meerstemmige Nederlandse lied, tamelijk
recent geïnventariseerd door Jan Willem Bonda in De meerstemmige Nederlandse
liederen van de vijftiende en zestiende eeuw (4), hebben we buiten het repertorium in
boekvorm gelaten. Wel wordt ernaar verwezen wanneer van een eenstemmig
lied ook een meerstemmige versie voorkomt. Daarbij is in het midden gelaten of
in zo’n versie de eenstemmige liedmelodie is verwerkt of dat het om een nieuwe
compositie gaat. Een analyse van de compositie ging het bereik van het
repertorium te buiten. Afgezien van deze overlapping is zowel wat betreft de
teksten als de muziek sprake van grotendeels gescheiden circuits, wat voor ons
een extra overweging is geweest om meerstemmige liederen buiten het
repertorium te laten. Wel zijn enkele meerstemmige liederen opgenomen die
Bonda buiten zijn repertorium heeft gelaten. Het betreft vooral eenvoudige
(homofone) tweestemmige zettingen in bronnen die verder eenstemmig
repertoire bevatten.
Er zijn ook liedmelodieën instrumentaal overgeleverd, doorgaans voorzien van
enkele woorden van de beginregel van de betreffende liedtekst. Soms zijn dit
meerstemmige vocale werken waarvan de tekst is weggelaten. Deze behoren tot
het repertorium van Bonda en zijn daarom behandeld als hierboven beschreven.
Er zijn ook instrumentale werken voor luit, citer of klavier, die de titels van
liedteksten of wijsaanduidingen dragen. Als het gaat om een akkoordzetting van
een eenstemmige melodie is de zetting als eenstemmige melodie behandeld en
in het repertorium opgenomen. Ook een instrumentale zetting met een
ongeïdentificeerde titel die stilistisch doet denken aan de eerste regel van een
liedtekst, is zo behandeld.
1.2. TAAL EN TAALGEBIED
Het repertorium bevat liederen in de Nederlandse taal. Bij het vaststellen van de
grenzen van dit taalgebied, doet zich in de hier behandelde periode het
probleem voor dat het Nederlands niet scherp is te onderscheiden van de
aangrenzende Duitse taalvarianten. Strijbosch heeft in haar bronnenlijst
(Repertorium van Middelnederlandse liederen in bronnen tot 1500) nauwgezet
beschreven welke criteria zijn gehanteerd bij het afbakenen van de grenzen voor
de periode tot 1500. Samengevat komt het erop neer dat het Nederlandse
taalgebied in het zuiden wordt afgebakend door de grens met het Romaanse
taalgebied, in het zuidoosten door de grens met het Moezelfrankisch (wat
inhoudt dat het Ripuarisch, dat in het gebied van Keulen en Aken werd
gesproken, volledig binnen het te inventariseren gebied valt), terwijl de
oostgrens in noordelijke richting wordt gevormd door de Rijn, de
hertogdommen Kleef en Gelre en, vanaf Münster naar het noorden, de Ems.
Voor de zestiende eeuw wordt goeddeels hetzelfde gebied genomen, met
uitzondering van het zuidoosten omdat daar de invloed van het Hoogduits
sterker is geworden. Voor deze periode is de lijn Maastricht-Aken-Keulen als
zuidgrens gehanteerd, en vanaf Keulen geldt de Rijn als oostgrens. Bronnen uit
Keulen zelf zijn buiten het repertorium gelaten. Ook buiten het aldus
afgebakende gebied zijn Nederlandstalige liederen opgetekend. Deze zijn in dit
repertorium eveneens beschreven.
De melodieën voor de Nederlandstalige liedteksten hoeven uiteraard niet van
Nederlandse oorsprong te zijn. De taal vormt hier geen criterium. (5) Voor het hier
gerepresenteerde corpus geldt dat alleen instrumentale bronnen uit de
Nederlanden systematisch zijn opgenomen.
1.3. PERIODE
Bij het samenbrengen van liederen is de datering van de bron als uitgangspunt
genomen en niet de ouderdom van het lied, zo deze al vaststelbaar is. Het
repertorium bevat liederen in bronnen die gedateerd kunnen worden vóór 1601.
Bronnen van latere datum zijn niet verwerkt, ook al bevatten ze liederen die met
zekerheid vóór de zeventiende eeuw geschreven zijn. Hiertoe behoren latere
oplagen van gedrukte bundels waarvan het op grond van het privilege of van de
herdrukken (vrijwel) zeker is dat de eerste druk dateert uit de zestiende eeuw.
Verder behoren hiertoe zeventiende-eeuwse bronnen met werk van auteurs die
in de zestiende eeuw actief waren, en verzamelingen met gedateerde teksten. De
nu gekozen afbakening leidt tot controleerbare beslissingen en voorkomt
betwistbare keuzes over de datering van teksten, bijvoorbeeld aan de hand van
toeschrijvingen aan een bekende auteur.
Boekdrukken zijn in de regel voorzien van een jaar van approbatie, druk of
uitgave en hoewel dit niet noodzakelijkerwijs het verschijningsjaar hoeft te zijn
(denk aan ante- en postdateringen, langlopende privileges en zetfouten), geeft
dit meestal een goede indicatie. Wanneer er geen jaartal voorhanden was, zijn
we uitgegaan van de meest recente bibliografische studies. Datering van
handschriften is doorgaans lastiger. Door de gebrekkige paleografische kennis
van het schrift uit de zestiende en zeventiende eeuw, en door het niet altijd
beschikbaar zijn van watermerken (of van de resultaten van het onderzoek
daarnaar) is vaak slechts een globale datering mogelijk. We hebben ons waar
mogelijk laten leiden door dateringen in recente literatuur. Een bijzondere
categorie vormen de handschriften die over een langere periode zijn opgetekend.
Vooral alba amicorum uit het einde van de zestiende eeuw behoren hiertoe. In
het repertorium zijn bij handschriften die zijn aangelegd in de zestiende eeuw en
waarin de teksten in chronologische volgorde zijn genoteerd, alle liederen
beschreven tot aan het eerste lied dat evident zeventiende-eeuws is. In veel alba
en enkele andere verzamelhandschriften is de volgorde van de teksten echter
niet chronologisch. De contribuanten hebben daar op een willekeurige plaats in
het handschrift hun bijdragen genoteerd. In beginsel hebben we bij deze
bronnen alle liederen beschreven. Alleen evident zeventiende-eeuwse liederen
zijn overgeslagen. (6)
2. WIJZE VAN REPERTORIËREN
Bij het zoeken naar bronnen met liederen is gebruik gemaakt van alle voor de
hand liggende repertoria en overige publicaties. (7) Voor handschriften moet
hierbij in de eerste plaats worden gedacht aan de Bibliotheca Neerlandica
Manuscripta te Leiden (BNM) (8) , aan Jan Deschamps’ handgeschreven inventaris
van de Middelnederlandse handschriften in de Koninklijke Bibliotheek te
Brussel en van gepubliceerde catalogi en inventarissen aan andere belangrijke
bibliotheken. (9) Bij het verzamelen van gedrukte werken met liederen werd
gebruik gemaakt van de lijst van Nederlandse liedboeken van D.F. Scheurleer
(Schl), de inventarisatie van geestelijke liedboeken met muziek van Höweler en
Matter (HM), de Belgica Typographica (BT), de Typographia Batava (TB) van
Valkema Blouw en de Bibliotheca Belgica (BB). Ook zijn vele bibliotheekcatalogi
doorzocht. (10) Bovendien is een ontelbaar aantal boeken, tijdschriftjaargangen,
kaartcatalogi etcetera doorgenomen. Diverse liederen zijn we op het spoor
gekomen doordat vakgenoten ons er op hebben geattendeerd. We hebben, kort
gezegd, gestreefd naar een zo compleet mogelijk repertorium. Maar we beseffen
ten volle dat diverse bronnen aan onze aandacht zullen zijn ontsnapt. Dit is bijna
zeker het geval bij bronnen die naast allerlei andere teksten maar één of enkele
liederen bevatten: deze worden eigenlijk nooit beschreven als liedbronnen en
zijn daardoor moeilijk te vinden. Belangrijker is dat veel zestiende-eeuwse
bronnen slecht zijn ontsloten en in catalogi of inventarissen zijn voorzien van
onjuiste (te late) dateringen. Juist op dit terrein zijn daarom in de (nabije)
toekomst nog belangrijke ontdekkingen te verwachten. (11) Dit wordt treffend
geïllustreerd door de lijst van liedbronnen die, om wat voor reden dan ook, niet
in het repertorium verwerkt konden worden (zie bijlage 2). Het gaat hier vooral
om handschriften die te laat aan ons bekend zijn geworden, dat wil zeggen na 1
juni 2000, het moment waarop uit praktische overwegingen in beginsel geen
nieuwe bronnen meer konden worden opgenomen.
Bij het maken van het repertorium is in principe gewerkt naar de bronnen zelf.
Beschrijvingen van drukken en handschriften zijn zo mogelijk in situ of in elk
geval naar foto’s of microfilms vervaardigd. De liedbeschrijvingen zijn gemaakt
naar foto’s of microfilms, behalve daar waar deze niet geleverd konden
worden. (12) Een bijzonder geval vormen de bronnen die zijn zoekgeraakt of
verloren zijn gegaan. In dergelijke gevallen, te denken valt aan het handschrift
Werden, het handschrift Tirs en een liedje over Herman Frederik Kloet
(Cloet1595), fungeert de editie noodgedwongen als de primaire bron.
3. DE OPZET VAN HET REPERTORIUM
Het repertorium wordt gepubliceerd als boek en in elektronische vorm: bij het
boek wordt een cd-rom meegeleverd en na het verschijnen volgt spoedig een
internetpresentatie. (13) Het boek bevat de kern van het repertorium: een
alfabetische opsomming van alle teksten en melodieën die tot het corpus worden
gerekend, alsmede een presentatie van hun bronnen (handschriften en drukken).
Het boek is vooral geschikt om de lied- en bronbeschrijvingen cursorisch te
lezen, het elektronische bestand biedt uitgebreide zoekmogelijkheden. Er is om
die reden van afgezien om het repertorium-in-boekvorm te voorzien van
registers. De beschrijvingen van liederen en bronnen op de cd-rom zijn
uitvoeriger.
3.1. ELEKTRONISCH BESTAND
De elektronische beschrijvingen van liedteksten bevatten behalve de in het boek
genoemde gegevens (zie onder) ook het opschrift, het refrein, een verdere
inhoudelijke ontsluiting door middel van trefwoorden, commentaar (met onder
meer enkele literatuurverwijzingen) en een beknopte beschrijving van de
verhouding tussen parallel overgeleverde teksten. De parallel overgeleverde
liederen zijn afzonderlijk beschreven (behalve wanneer ze in herdrukken staan).
Van ongeveer 2000 liederen wordt bovendien de volledige tekst gegeven.
Voor de melodieën biedt het elektronische bestand meer informatie en
vindplaatsen dan het boek. Met name de contrafactuur is eigenlijk alleen in dit
bestand goed te bestuderen. Hier zijn ook gegevens te vinden uit bronnen die
buiten het repertorium vallen.
In de handschriftbeschrijvingen is soms commentaar toegevoegd over
bijvoorbeeld de datering en lokalisering, de bezitter, de kopiist etcetera. Bij de
drukken zijn de volledige titel, alle vindplaatsen en extra commentaar
opgenomen, waaronder de verantwoording van de datering en de
toeschrijvingen aan bepaalde drukkers.
3.2. HET REPERTORIUM IN BOEKVORM
Hierna wordt toegelicht op welke manier de beschrijvingen, zoals afgedrukt in
dit boek, gelezen moeten worden. Bij de elementen waaruit de beschrijvingen
bestaan, wordt zo nodig een toelichting gegeven.
3.2.1. LIEDEREN
LIEDEREN: TEKSTEN
Van de verschillende versies waarin een liedtekst kan zijn overgeleverd, is alleen
de oudste versie beschreven (het referentielied); van de andere versies wordt
slechts de vindplaats aangegeven. De oorspronkelijke tekst is licht-kritisch
getranscribeerd. Bij het alfabetisch ordenenen van de liedbeschrijvingen is
gebruik gemaakt van herspelling. De begrippen referentielied, transcriptie en
herspelling worden eerst uitgelegd, daarna wordt de opbouw van de
liedbeschrijvingen toegelicht.
Referentielied. In dit repertorium is telkens de oudst overgeleverde versie
beschreven. Bij parallelle overlevering wordt kort vermeld in welke jongere
bronnen dit lied eveneens is gevonden. Afwijkende incipits van parallelle versies
zijn wel terug te vinden: tussen de alfabetisch geordende incipits van de
referentieliederen zijn ze als verwijzingen opgenomen. Ook incipits van de
eerste strofe van liederen met een koprefrein – een meerregelig refrein dat vóór
de eerste strofe is geplaatst – kunnen op deze manier gevonden worden. Voor
rondelen, die per definitie met een refrein beginnen, geldt dit niet.
Transcriptie. Bij de transcriptie hebben we ons gebaseerd op de tekst in de
gebruikte bronnen. Corrupties zijn niet verbeterd (wel soms gesignaleerd). De
spelling van u/v/w en i/j is aangepast aan het moderne gebruik.
Herspelling. De oorspronkelijke tekst is zoveel mogelijk volgens de moderne
spellingregels herschreven. Zo wordt raet herspeld als raad. Een vuistregel is dat
de klank van medeklinkers in herspelde vorm gehandhaafd blijft (swighen wordt
zwijgen, corte wordt korte) maar dat klinkers worden aangepast aan de huidige
vorm (alleijn wordt alleen, uutvercoren wordt uitverkoren). Samentrekkingen
worden voluit geschreven (int saysoene wordt in het seizoen). Dit herspellen maakt
het mogelijk om te abstraheren van spellingvarianten van een en hetzelfde
woord. Vooral bij het zoeken in een databank is dit van belang. In het boek is de
herspelling gebruikt om de liederen alfabetisch te ordenen. Om te laten zien hoe
er gealfabetiseerd is, wordt elk incipit voorafgegaan door de eerste drie woorden
in herspelde vorm. (14)
Elke liedbeschrijving in het boek bevat de volgende elementen, waarbij de
conventies worden gevolgd van de Nederlandse liederenbank van het Meertens
Instituut:
• Volgnummer. Bestaat bij liedteksten uit een T, gevolgd door een viercijferig
nummer.
• Incipit. Bestaand uit de eerste twee (soms drie) verzen van een lied
(voorafgegaan door de eerste drie woorden in herspelde vorm). De
liedbeschrijvingen zijn alfabetisch geordend op het herspelde incipit. Bij een lied
met koprefrein is achter het incipit van het lied tussen haakjes het incipit van de
eerste strofe vermeld.
• Broncode, gevolgd door de pagina waarop het lied begint. Twijfel aan het
liedkarakter wordt op deze plaats aangegeven met de aanduiding ‘Lied?’.
• Auteur. Een gestandaardiseerde weergave van de naam van de auteur. Indien
dit niet uit de bron zelf blijkt, zijn vierkante haken toegevoegd. Bij vertalers,
berijmers of componisten is hun hoedanigheid achter de naam aangegeven.
• Muzieknotatie. Indien aanwezig aangegeven met een A.
• Wijsaanduiding en melodie. Wijsaanduidingen zijn naar de bron overgenomen.
Als bekend is welke melodie is bedoeld, volgt een M-nummer dat verwijst naar
de lijst met melodieën (Band 2).
• Strofeaantal.
• Strofevorm. Bestaand uit rijmschema, rijmgeslacht en aantal heffingen per versregel.
De letters geven aan welke verzen op elkaar rijmen. Binnenrijm, middenrijm en
dubbelrijm, evenals tekstherhalingen zijn op dezelfde manier behandeld als
eindrijm. Kapitalen wijzen op mannelijk (staand) rijm, kleine letters op
vrouwelijk (slepend) rijm. Door cursivering is een eventueel refrein aangegeven.
De getallen voor de letters geven het aantal heffingen aan in het betreffende vers.
In het onderstaande voorbeeld (waarin de twee laatste verzen het refrein
vormen) is de aldus beschreven strofevorm 4a 4B 4a 4B 4c 4c 3D 4D.
Die met Rhetorijcke moeyen
Constenaers oft die consten mint
En segt, laet den boomgaert bloeyen
Maer blijft vleeschelijck ghesint
Ja des vleeschs begeert en lusten
Volgt ghy na, met veel onrusten
Wat hier af comen sal
Christus oogskens doorsient al.
Bij het beschrijven van ‘de’ strofe van een lied is gezocht naar de grootste
gemene deler van alle strofen van een liedtekst. Soms is daarbij ook gebruik
gemaakt van de parallelle overlevering of van contrafacten. Voor een
uitgebreidere verantwoording van de strofebeschrijvingen zie de elektronische
versie.
De strofevorm van rondelen is op een enigszins afwijkende manier behandeld. (15)
Hier bestaat de beschreven strofevorm uit het koprefrein (cursief) en de eerste
korte strofe. Deze twee samen definiëren de rondeelvorm. Voor het bekende
Egidiuslied leidt dit tot het volgende strofeschema: 4a 4B 4a 4B 4B 4a 4B 4a
• Genre. Een of meer genrebenamingen als globale typering. We hebben
geprobeerd aan te sluiten bij genre-indelingen zoals te vinden in Vellekoop 1972,
Coigneau 1980-1983 etcetera, zonder een sluitende genretypologie te willen
ontwerpen. Binnen het bestek van dit repertorium was dat onmogelijk.
• Vertaling van. Opgave van de vertaalde tekst (hiernaar is niet systematisch
gezocht, vermeldingen zijn dus niet uitputtend).
• Editie. We hebben alleen de laatste edities vermeld. Wel is in voorkomende
gevallen altijd naar Van Duyse en naar Komrij 1994 verwezen. Soms is er bij
liederen waarvan geen editie bestaat, verwezen naar een facsimile-uitgave.
• Ook in. de parallelle overlevering voor zover behorend tot het repertorium,
aangegeven met broncode en paginanummer.
LIEDEREN: MELODIEËN
Bij het alfabetisch ordenen van de melodieën is gebruik gemaakt van
zogenaamde melodienormen. Omdat een melodie onder verschillende
benamingen kan voorkomen, of zelfs helemaal zonder aanduiding, hebben we
per melodie een standaardbenaming ingevoerd, de melodienorm. Daarvoor is
meestal een optimum gekozen van de meest voorkomende en de oudste
wijsaanduiding. Verschillende versies van een en dezelfde melodie hebben
dezelfde melodienorm, maar het is niet zo dat een van die versies tot standaard
is verheven: de melodienorm geeft de hele groep varianten aan. Het kan ook
voorkomen dat er geen muzieknoten bij een melodienorm bekend zijn. Dat is het
geval wanneer in wijsaanduidingen een melodie wordt genoemd waarvan geen
notatie is overgeleverd. Soms kan één melodienorm twee of meer verschillende
melodieën herbergen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een liedtekst in
verschillende bronnen verschillende melodieën heeft – dat wil zeggen
muzieknotaties van wezenlijk verschillende melodieën. In wijsaanduidingen die
naar het betreffende lied verwijzen is dan niet vast te stellen of de ene of de
andere melodie is bedoeld. (16) In zulke gevallen krijgen de onderscheiden
melodieën binnen de melodienorm een volgnummer; voor de melodieloze
verwijzingen blijft dit achterwege.
De melodieën zijn voorzien van een viercijferig nummer, dat wordt
voorafgegaan door een M. Per melodie worden de vindplaatsen vermeld
(broncode en pagina), indien van toepassing verwijzingen naar meerstemmige
en instrumentale versies en tenslotte de wijsaanduidingen die binnen het corpus
zijn aangewend om naar deze melodie te verwijzen. Deze wijsaanduidingen zijn
herspeld en zoveel mogelijk gestandaardiseerd. Ook hier geldt dat in het
elektronische bestand (veel) uitgebreidere informatie en in voorkomende
gevallen een verantwoording te vinden is. De toekenning van melodieën aan
teksten is immers niet altijd zeker. Bij de identificatie van melodieën deed zich
voorts het ontbreken gevoelen van adequate zoekinstrumenten. Anders dan bij
de teksten is er nog geen systematische wijze om de melodieën van het
betreffende repertoire met elkaar te vergelijken. (17)
3.2.2. BRONNEN
BRONNEN: HANDSCHRIFTEN
De handschriftbeschrijvingen zijn in het repertorium alfabetisch geordend op
broncode.
De beschrijvingen bestaan uit de volgende onderdelen:
• Volgnummer. Bij handschriften bestaand uit een H, gevolgd door een
driecijferig nummer.
• Broncode. Beginnend met Hs, veelal gevolgd door een afkorting van de plaats
en collectie waar het handschrift bewaard wordt, een spatie, en een beknopte
weergave van de signatuur.
• Bewaarplaats en signatuur.
• ‘Roepnaam’. De naam waaronder het handschrift bekend is. In verschillende
gevallen gaat het om een naam die in dit repertorium voor het eerst wordt
gebezigd. Bij nogal wat handschriften ontbreekt deze categorie.
• Materiële beschrijving. Aanduiding van het materiaal van de tekstdrager (papier,
perkament, lei of hout), het aantal bladen, en de afmetingen (hoogte x breedte) in
millimeters.
• Lokalisering en datering. Zo mogelijk gebaseerd op harde aanwijzingen in de
bron zelf (een verantwoording hiervan wordt gegeven in de elektronische
versie), en voor het overige meestal gebaseerd op recente literatuur, zoals
vermeld aan het einde van de handschriftbeschrijving. Wanneer geen adequate
gegevens beschikbaar waren, zijn lokalisering en datering gebaseerd op de
expertise van de beschrijver.
• Inhoud. Zo mogelijk wordt een algemene typering gegeven (‘liedverzameling’,
‘devotieboek’, ‘gebedenboek’, ‘rederijkersverzameling’ etcetera), gevolgd door
een summiere precisering van de inhoud.
• Aantal liederen. Het aantal Nederlandstalige liederen tot 1600 dat de bron
bevat.
• Muzieknotatie. Bronnen waarin muzieknotatie voorkomt hebben een A gekre-
gen.
• Edities. Alleen uitgaven van de Nederlandstalige liederen uit de betreffende
bron zijn vermeld. Edities die zijn achterhaald door recente en betere uitgaven,
zijn veelal weggelaten.
• Literatuur. Relevante publicaties zijn opgenomen. Bij handschriften waarover
veel literatuur bestaat, zijn voornamelijk recente publicaties vermeld, met de
nadruk op overzichtsartikelen en vermeldingen in repertoria, die toegang bieden
tot eerdere literatuur. In voorkomende gevallen wordt de literatuuropgave
afgesloten met een verwijzing naar het nummer waaronder het handschrift is
opgenomen in Strijbosch 1996, voorafgegaan door de aanduiding RS.
BRONNEN: DRUKKEN
De drukken zijn alfabetisch geordend op broncode.
De beschrijvingen bestaan uit de volgende onderdelen.
• Volgnummer. Bij drukken bestaand uit een D, gevolgd door een driecijferig
nummer.
• Broncode. Bestaand uit, indien aanwezig, de achternaam van de auteur, een
spatie, een beknopte weergave van de titel, gevolgd door het jaartal van
verschijnen.
• Auteursnaam. Een gestandaardiseerde weergave van de naam van de auteurs.
• Titel: een short title volgens de in dit repertorium gebruikte transcriptieregels.
• Herkomst en datering. Plaats van druk en drukker, en/of plaats van uitgave en
uitgever – voor zover bekend – en jaar van uitgave. Indien dit niet in de druk
zelf vermeld staat, zijn vierkante haken toegevoegd.
• Aantal liederen. Het aantal Nederlandstalige liederen dat de bron bevat.
• Muzieknotatie. Bronnen waarin muzieknotatie voorkomt hebben een A gekre-
gen.
• Bewaarplaats en signatuur van het gebruikte exemplaar.
• Inhoud. Een korte beschrijving in termen als ‘Luthers getint psalmboek’,
‘geestelijk liedboek’, ‘toneelstuk’, ‘rederijkersbundel met refreinen en liederen’,
etcetera.
• Edities. Alleen uitgaven van de Nederlandstalige liederen uit de betreffende
bron zijn vermeld. Edities die zijn achterhaald door recente en betere uitgaven,
zijn veelal weggelaten.
• Literatuur. Relevante publicaties zijn opgenomen, waarbij geenszins is
gestreefd naar volledigheid.
BRONNEN: OVERIG
BRONNEN: POLYFOON
(deze bronnen vallen buiten het eigenlijke repertorium)
Het betreft hier handschriften en gedrukte werken met polyfone composities
waarvan de meeste zijn beschreven door Jan Willem Bonda (Bonda 1996).
De betreffende broncodes zijn van hem overgenomen, voorafgegaan door een
hoofdletter P. De bronnen zijn alfabetisch geordend op broncode, waarbij de
handschriften en gedrukte werken in één lijst zijn samengevoegd (dit in
afwijking van Bonda 1996). Na de broncode staan in deze lijst de bewaarplaats
en signatuur (bij handschriften) of de auteur en titel (bij gedrukte werken),
gevolgd door een beknopte indicatie van herkomst en datering.
BRONNEN: INSTRUMENTAAL
Voor zover het drukken betreft hebben we de beschrijvingen van Howard Mayer
Brown gebruikt (Brown 1967). De broncodes worden voorafgegaan door een
hoofdletter I.
(1) Vgl. Grijp 1990, 41 en Strijbosch 1996, 6-7.
(2) Wij spreken van een gespreid refrein wanneer het binnen de strofe wordt onderbroken door een of meer verzen die niet tot het refrein behoren.
(3) De hier gehanteerde criteria zijn strikter dan die in Strijbosch 1996. Voor een overzicht van bronnen met eenstemmige liederen die daar wel zijn opgenomen maar in dit repertorium ontbreken, zie bijlage I).
(4) Bonda 1996.
(5) In het elektronische bestand worden indien van toepassing een of meer buitenlandse vindplaatsen genoemd.
(6) Hierbij valt te denken aan twee liederen van P.C. Hooft in het album van Herbert Beaumont (Den Haag, KB, 76 H 10, f117-118).
(7) Zie over verschillende aspecten van het inventariseren van de bronnen voor dit repertorium
Strijbosch 1997 en De Bruin 1997.
(8) De BNM is on line raadpleegbaar op het adres www.leidenuniv.nl/ub/bnm
(9) Dit betreft in de eerste plaats de Koninklijke Bibliotheken te Den Haag en Brussel, de
Universiteitsbibliotheken te Amsterdam, Gent, Leiden, Luik en Utrecht, de Staatsbibliothek te Berlijn, de British Library te Londen, de Bayerische Staatsbibliothek te München, de Bibliothèque Nationale te Parijs en de Österreichische Nationalbibliothek te Wenen.
(10) Zie hiervoor noot 9.
(11) In belangrijke mate draagt ook de voortschrijdende (digitale) ontsluiting van handschriften en drukken hieraan bij. Denk onder meer aan de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM), aan de
Short Title Catalogue of the Netherlands (STCN) en het toegankelijk worden van Oost-Europese
bibliotheken.
(12) De films, foto’s en fotokopieën worden bewaard in het Meertens Instituut te Amsterdam en aan de Universiteit Antwerpen en zijn daar voor onderzoekers raadpleegbaar.
(13) Bereikbaar via www.meertens.knaw.nl.
(14) Voor oostelijke varianten van het Nederlands en teksten uit het Rijnland en het ripuarische gebied was deze herspelling vaak problematisch. De volledige herspellingsregels zijn opgenomen in het elektronische bestand.
(15) Rondelen hebben een vorm die duidelijk afwijkt van reguliere strofische liederen. Ze bestaan uit een volledig (kop)refrein, gevolgd door een korte strofe. Daarna volgt een verkort refrein (dat in vorm overeenkomt met de korte strofe), een lange strofe en tot slot weer het volledige refrein.
(16) Zie Grijp 1992, 197.
(17) Alleen voor de Lutherse melodieën konden we gebruik maken van de Koraalbank (Grijp en
Scheepers 1978), een melodie-register op Duitse kerkmelodieën.
|